Word lid en maak het verschil
Word lid

Diabeteswoordenboek

Wil je de betekenis van (ingewikkelde) woorden weten die te maken hebben met diabetes? Je kunt ze hier opzoeken. Staat een woord er niet tussen? Laat het ons weten, dan voegen we het toe.

A
Aceton

Chemische verbinding die in het bloed wordt gevormd als het lichaam in plaats van glucose vet verbruikt om energie te vormen. Duidt op een tekort aan insuline of op het onvermogen van de cellen om de aanwezige insuline te gebruiken. De afvoer van aceton gaat via de urine. Wanneer het acetongehalte in het bloed te hoog is, ruikt de adem en de urine naar aceton.

Acuut

Snel, binnen korte tijd ontstaand.

Acesulfaam

Kunstmatige zoetstof. Dit wordt gebruikt in plaats van suiker. Bevat geen calorieën en koolhydraten. Lees meer over koolhydraten.

Adrenaline

Hormoon uit het bijniermerg. Dit komt snel vrij in stresssituaties. Adrenaline versnelt de hartslag en verhoogt de bloeddruk.

Albuminurie

Albumine is een eiwit dat gemaakt wordt in je lever. Het regelt het vochtgehalte van het bloed en zorgt ervoor dat het bloed bepaalde hormonen, voedingsstoffen en vitaminen kan vervoeren. Als je nieren beschadigt raken, komt er steeds meer albumine in je urine. Lees meer over nierschade

Alfa-cellen

Dit zijn cellen in de alvleesklier die onderdeel zijn van de Eilandjes van Langerhans. Maken het hormoon glucagon aan en geven dit af aan het bloed. Glucagon zorgt ervoor dat je bloedglucosewaarde stijgt. Lees meer over glucagon

Alpha-glucosidase remmers

Medicijnen die de opname van glucose in de darm vertragen. Hierdoor stijgt de bloedglucosespiegel minder snel na een maaltijd. Lees meer over tabletten

Alvleesklier (pancreas)

Een hormoonklier, ook wel pancreas genoemd. Hier bevinden zich de alfa- en bètacellen, in de ‘eilandjes van Langerhans’. Bij mensen met diabetes maakt de alvleesklier te weinig of geen insuline meer aan en/of reageren de cellen niet goed op de insuline. Daardoor stijgt de hoeveelheid glucose in het bloed. Lees meer over diabetes

Aminozuren

Bouwstenen van eiwitten.

Aneurysma

Een aneurysma is een onnatuurlijke verwijding van een slagader. Mensen met diabetes hebben meer kans op deze aandoening. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Angina pectoris

Pijn op de borst, hartkramp. Dit komt voor als je hartspier te weinig zuurstof krijgt. Dit komt meer voor bij mensen met diabetes. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Angiopathie

Ziekte aan de bloedvaten. Komt vaker voor bij mensen die al langere tijd diabetes hebben. Kan voorkomen in de kleine bloedvaten (micro-angiopathie) en grote bloedvaten (macro-angiopathie, ook wel aderverkalking genoemd). Lees meer over hart- en bloedvaten.

Antilichamen (antistoffen)

Ook wel antistoffen genoemd. Eiwitten die door het lichaam worden gemaakt om zichzelf te beschermen tegen vreemde stoffen. Bij diabetes worden soms antilichamen tegen toegediende insuline gemaakt. Deze antilichamen kunnen de werking van insuline verminderen en allergische reacties geven.

Arterie (slagader)

Slagader. Een groot bloedvat dat het bloed van het hart naar andere delen van het lichaam vervoert. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Arteriosclerose (slagaderverkalking)

Slagaderverkalking, hierbij verhardt de vaatwand waardoor de wand zijn elasticiteit verliest. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Artropathie

Ziekte van het gewricht. Dit komt bij mensen met diabetes vaker voor. De diabetesvariant van deze aandoening heet Charcot-voet. Lees meer over voetproblemen

Aspartaam

Kunstmatige zoetstof. Dit wordt gebruikt in plaats van suiker. Bevat geen calorieën en koolhydraten. Lees meer over koolhydraten

Asymptomatisch

Geen tekenen of symptomen van een ziekte.

Atherosclerose (aderverkalking)

Vernauwing van de slagaders door vetophoping en verlies van elasticiteit. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Auto-immuunziekte

Ziekte die ontstaat als het afweersysteem van het lichaam de eigen, goede cellen kapot maakt.

Auto-transplantatie

Weefsel weghalen van een plaats in/op het lichaam en elders terugplaatsen bij dezelfde persoon.

B
Bètablokkers

Medicijnen die gebruikt worden bij onder andere een hoge bloeddruk. De bétablokker werkt op de bèta-receptoren, hierdoor kunnen bepaalde hormonen niet meer op de receptor binden. Dit zorgt ervoor dat je bloeddruk daalt. Ze kunnen het herstel van een hypo vertragen. Dit is vooral zo bij mensen die insuline gebruiken. Het kan ervoor zorgen dat je een hypo niet voelt aankomen.

Bètacellen

Cellen die insuline maken. Zitten in de Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Lees meer over insuline

Biguaniden

Medicatie die je cellen gevoeliger maakt voor insuline. Dit wordt alleen door mensen met diabetes type 2 gebruikt. Geschikt bij een te hoog lichaamsgewicht. Biguaniden veroorzaken geen hypo’s.

Bijnieren

Organen die op de nieren liggen. Ze maken verschillende hormonen, waaronder adrenaline.

Bijwerking

Onbedoeld effect van een medicijn.

Biologische insuline

Insuline die gemaakt is door een levend organisme.  Lees meer over insuline.

Biosimilair insuline

Een biosimilar is een geneesmiddel dat zo is ontwikkeld dat het gelijkwaardig is met een bestaand biologisch geneesmiddel (het ‘referentiegeneesmiddel’). Lees meer over insuline.

Biosynthetische humane insuline

Kunstmatige insuline, bereid via recombinant DNA-technologie. Een stukje DNA wordt samengevoegd met het DNA van een gastcel. Zo wordt kunstmatig insuline gevormd. De structuur is gelijkend aan die van menselijke insuline. Lees meer over insuline.

Bloeddruk

De druk van het bloed op de bloedvaatwanden. Je hebt de bovendruk en de onderdruk. De bovendruk wordt gemeten als je hart samentrekt. De onderdruk wordt gemeten als het hart zich ontspant tussen twee hartslagen. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Bloedglucose (bloedsuiker)

Brandstof voor de cellen van het lichaam die uit koolhydraten wordt gehaald. Het bloed transporteert glucose. De hoeveelheid glucose in het bloed geeft aan of iemand diabetes heeft of niet. Zonder insuline kan de cel glucose niet verwerken. Hierdoor blijft het in het bloed achter. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Bloedglucosebepaling (bloedsuikerbepaling)

Bepalen hoeveel glucose er in het bloed aanwezig is. Dit kan op twee manieren. Met behulp van een teststrookje en bloedglucosemeter. Of via CGM of FGM waarbij je met een sensor die je glucosewaarde bepaalt uit je onderhuidse weefselvocht en een maat is voor je bloedglucosewaarden. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Bloedglucosemeter (bloedsuikermeter)

Klein elektronisch apparaatje om bloedglucose te meten. Met een teststrookje en een druppel bloed meet het glucose in het bloed. Dit is een momentopname. Er zijn verschillende uitvoeringen en merken. Lees meer over bloedglucosemeters.

Bloedglucosewaarde (bloedsuikerwaarde)

Waarde van de hoeveelheid glucose in je bloed. Dit ligt bij de meeste mensen tussen de 4 en 8 mmol/l. Bij mensen met diabetes spreken we van een goede waarde tussen de 4 en 10 mmol/l. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Bloedsuiker

Onder bloedsuiker verstaan we de glucose (suiker) in het bloed. Het bloedsuikergehalte is de hoeveelheid glucose die in het bloed zit op een bepaald moment

Body mass index (BMI, queteletindex, QI)

Een uitkomstmaat voor het lichaamsgewicht in vergelijking tot je lengte. Een gezonde BMI is tussen de 20 en 25. Ook wel queteletindex genoemd.

Bolus

Het eenmalig inspuiten van een insulinehoeveelheid via de pomp noem je een bolus. Lees meer over insuline spuiten.

Brittle diabetes

Een verouderde term voor sterk schommelende bloedglucosewaarden bij mensen met diabetes.

C
Calorie

De calorie (van Lat. calor, warmte) is een verouderde eenheid voor energie of warmte. De calorie is officieel vervangen door de joule, maar vooral in de voedingsindustrie is de calorie een nog veelgebruikte maat voor een hoeveelheid energie.

Capillair (haarvat)

Het kleinste soort bloedvat, ook wel haarvat genoemd. De wanden zijn zo dun dat zuurstof en glucose er doorheen kunnen. Bij mensen die lang diabetes hebben kunnen capillairen verzwakken. Bijvoorbeeld in de nieren en het netvlies van het oog. Lees meer over lichamelijke complicaties.

Cardiovasculaire aandoening

Een cardiovasculaire aandoening heeft betrekking op hart en de bloedvaten. Voorbeelden van cardiovasculaire aandoeningen zijn hartinfarct, herseninfarct of een Transient Ischemic Attack (TIA).

Een TIA is een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen. De afsluiting wordt veroorzaakt door een bloedprop. Die bloedprop lost weer op. Daarom duren de klachten vaak maar een paar minuten. Bij een TIA zijn er geen blijvende gevolgen. Een TIA kan wel een voorbode zijn voor een herseninfarct, met blijvende hersenschade.

Carpale tunnel syndroom

In de pols is een ruimte die de carpale tunnel heet. Hier lopen zenuwen en pezen van de onderarm naar de hand. Deze afwijking ontstaat wanneer daar een drukverhoging en zwelling optreedt en de zenuw bekneld raakt. Je krijgt hierdoor een verdoofd gevoel, tintelingen en pijn in de hand. Diabetespatiënten hebben een verhoogde kans op dit syndroom. Lees meer over zenuwen. 

Charcotvoet

Verandering van de gewrichtsstand in de voet door diabetes. Het is te behandelen, maar je voet zal altijd extra zorg nodig hebben. Het is lastiger te behandelen als het laat wordt ontdekt. Je wordt behandeld door een orthopedisch arts. Lees meer over voetproblemen.

Chloorpropamide

Medicatie dat de bloedglucosewaarde verlaagt. Alleen geschikt voor sommige patiënten met diabetes type 2. Het wordt niet meer gebruikt. Lees meer over tabletten.

Cholesterol

Vetachtige stof in onder andere het bloed, het is een bouwstof voor je lichaamscellen. Het lichaam maakt de meeste cholesterol zelf aan in de lever. Het is een bouwstof voor lichaamscellen en hormonen. Het komt ook uit voedsel. Je hebt HDL en LDL cholesterol. Bij een teveel aan LDL-cholesterol hecht het zich aan de vaatwanden. Dit zorgt voor een hoger risico op hart- en vaatziekten. Lees meer over vetten.

Chronisch

Gedurende minimaal 3 maanden aanwezig en het gaat niet over. Diabetes is een chronische ziekte.

Coeliakie (glutenintolerantie)

Bij iemand met coeliakie ontstaan door het eten van gluten ontstekingsreacties in het darmslijmvlies van de dunne darm. Lees meer over coeliakie.

Coma (comateus, bewusteloosheid)

Bewusteloosheid, comateus. Kan worden veroorzaakt door een te laag of een zeer hoog glucosegehalte in het bloed. Meestal gebeurt dit bij een hypo, iemand uit je omgeving kan je dan met een glucagonpen weer bij brengen. Bij bewusteloosheid bel je 112. Lees meer over hypo’s.

Complicatie (probleem)

Een bijkomend probleem die wordt veroorzaakt door de diabetes of een andere aandoening. Sommige complicaties zijn ingrijpend, van andere kun je lange tijd weinig last hebben. Lees meer over complicaties.

Continu Glucose Monitoring (CGM)

Dit bestaat meestal uit een sensor, zender en ontvanger. De sensor meet continu je glucose in het onderhuidse weefselvocht. De zender stuurt deze metingen door naar de ontvanger. Je ziet daarop je actuele waarde, trendpijlen en een grafiek. Je kunt alarmen instellen. Lees meer over sensoren.

Cornea (hoornvlies)

Hoornvlies, ligt aan de voorkant van het oog. Het beschermt het oog en laat licht door. Lees meer over ogen.

Cortisol

Hormoon uit de bijnierschors dat vrijkomt bij stress. Het zorgt ervoor dat je langere tijd alert blijft.

C-peptide

Stof die door de alvleesklier in even grote hoeveelheden als insuline aan het bloed wordt afgegeven. Door de hoeveelheid C-peptide in je bloed te meten kan worden gekeken hoeveel insuline het lichaam aanmaakt.

Creatinine

Stof die ontstaat bij spierafbraak. Het creatinine-gehalte in het bloed en de urine geeft aan of de nieren goed werken. Deze werking van de nieren wordt creatinine clearance genoemd. Lees meer over nierschade. 

Cyclamaat

Kunstmatige zoetstof. Wordt gebruikt in plaats van suiker. Bevat geen calorieën en koolhydraten. Lees meer over koolhydraten.

D
Dageraad-fenomeen (Dawn-fenomeen)

Dawn-fenomeen. Als je bloedglucosewaarden oplopen in de vroege ochtenduren, ondanks een constante insuline-hoeveelheid. Het lichaam maakt meer bloedglucose aan dan nodig is. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Dehydratie (uitdroging)

Te kort aan lichaamsvocht, ook wel uitdroging. Bij een hoge bloedglucosespiegel kunnen de nieren de glucose niet verwerken. Hierdoor komt glucose in je urine terecht. Glucose bindt zich aan water waardoor je veel urine aanmaakt en moet plassen. Hierdoor verlies je veel vocht waardoor je gedehydrateerd kunt raken. Lees meer over nierschade.

Dementie

Meest voorkomende is Alzheimer. Een syndroom waarbij zenuwcellen of verbindingen in de hersenen kapot gaan. De eerste symptomen zijn meestal geheugenproblemen. Er is geen genezing, wel kan het verloop van de ziekte soms vertraagd worden. Komt vaker voor bij mensen met diabetes.

Dendritische cellen

Cellen in het afweersysteem en zenuwstelsel. Voor diabetes focussen we op de dendritische cellen in het afweersysteem. Ze nemen ziekteverwekkers van biologische afkomst in zich op en presenteren de antigenen aan de buitenkant van de cel. Hierdoor weten de T-helper cellen hoe ze het beste van de ziekteverwekkers afkomen.

Depressie

Hierbij ben je een langere tijd somber en/of heb je nergens zin in. Bij mensen met diabetes komt depressie vaker voor. Het is dan moeilijker om je bloedglucosewaarden stabiel te houden. Lees meer over depressie.

Diabeet

Een persoon met diabetes, ofwel suikerziekte. Wij zeggen liever ‘mens met diabetes’. Lees meer over diabetes.

Diabetes burn-out

Een burn-out die een persoon met diabetes kan krijgen. Dit kan gebeuren als mensen ondanks dat ze hun best doen, alsnog een hoog HbA1c hebben. Ze krijgen vaak angst- en schuldgevoelens over hun bloedglucosewaarden. Ze besteden dan minder aandacht aan hun diabetes. Het verschil met een reguliere burn-out is dat je verder wel kunt functioneren in je dagelijks leven. De gevoelens treden alleen op t.o.v. de diabetes. Lees meer over diabetes burnout.

Diabetes dagboek

Een hulpmiddel om het volgende vast te leggen: bloedglucosewaarde, hoeveelheden insuline en bijzonderheden zoals ziekte. Dit is een handig bij het overleggen met een arts of diabetesverpleegkundige en om je diabetes te beheersen. Bestel een boekje via DVN winkel.

Diabetes insipidus

Ook wel water-diabetes genoemd. Mensen met deze variant van diabetes hebben een hoge productie van urine, zijn dorstig en hongerig en voelen zich vaak zwak. Ze maken wel insuline aan. De behandeling hangt af van de vorm, vaak met vochtvasthoudende medicijnen. Lees meer over diagnose.

Diabetes mellitus (suikerziekte)

Ook wel suikerziekte. Betekent letterlijk “honingzoete doorstroming”. Het is een energiestofwisselingsstoornis. Het wordt veroorzaakt door een tekort aan het hormoon insuline of een storing in de alvleesklier. Lees meer over diabetes.

Diabetes type 1

Kan alleen met insuline worden behandeld. Ongeveer 10% van de mensen met diabetes heeft deze variant. Dit komt doordat het lichaam antistoffen tegen de insuline producerende cellen maakt. Lees meer over diabetes type 1.

Diabetes type 2

Diabetes veroorzaakt doordat je lichaam onvoldoende reageert op insuline.
Kan op verschillende manieren worden behandeld: door een dieet in combinatie met bewegen, tabletten en/of insuline. Ongeveer 90% van de mensen met diabetes heeft deze variant. Lees meer over diabetes type 2.

Diabetespas (diabetespaspoort)

Een boekje waarin de gegevens van de persoon met diabetes staan. Zoals wie de behandelaren zijn met contactgegevens, afspraken over de behandeling en waardes van periodieke controles. Deze pas kan je zorgverlener aanvragen bij de NDF.

DiabetesTrefpunt

Een online platform waar je met lotgenoten kunt praten over je ervaringen, om advies kan vragen en oproepen kan plaatsen. www.diabetestrefpunt.nl is gratis en toegankelijk voor leden en niet-leden van DVN.

Diabetogeen

Diabetes veroorzakend. Sommige geneesmiddelen en virussen zijn diabetogeen. Dit komt omdat ze de bloedglucosewaarde gemiddeld verhogen.

Diabetoloog

In diabetes gespecialiseerde internist.

Disachariden

Koolhydraten die bestaan uit twee deeltjes. Bijvoorbeeld glucose en fructose. Lees meer over koolhydraten.

Diureticum

Een medicijn dat ervoor zorgt dat overtollig vocht uit het lichaam wordt verwijderd. Je moet er veel door plassen en het werkt daardoor bloeddruk verlagend.

DNA

Erfelijk materiaal dat in alle dierlijke- en plantaardige cellen aanwezig is. Het DNA in de cellen zorgt ervoor dat eiwitten gemaakt kunnen worden. De eiwitten geven opdrachten over hoe de cel moet werken en wanneer.

DPP4-remmer (dipeptidylpeptidase-4 remmers)

Dit middel stimuleert de insulineproductie en remt je lever in het afgeven van glucose aan het bloed. Lees meer over tabletten.

DVN

Afkorting voor Diabetesvereniging Nederland. Patiëntenorganisatie voor mensen met diabetes in Nederland. Behartigt de belangen van alle mensen met diabetes, organiseert ontmoetingen en informeert. Kan alleen bestaan door steun vanuit leden en donateurs.

E
Eenheid

Uitdrukking van hoeveelheden. Zoals de hoeveelheid insuline en de HbA1c waarde. In Nederland zijn insuline eenheden uitgedrukt in 100 per milliliter (100IE/ml). HbA1c wordt uitgedrukt in de eenheid mmol/mol, waarbij onder 53 mmol/mol de streefwaarde is. Voor april 2010 werd HbA1c uitgedrukt in %.

Eilandjes van Langerhans

Groepen cellen in de alvleesklier. Bevatten specifieke cellen die insuline en glucagon maken. Deze hormonen beïnvloeden de stofwisseling.

Eiwitten (proteïne)

Ook wel proteïne. Voedingsstof waar je cellen uit zijn opgebouwd. Het wordt in het lichaam ook tot brandstof en ‘reparatie’ stof verwerkt. Het zit ook in voeding zoals in zuivel, vlees en vis. Lees meer over voeding.

Encapsulatie

Het verpakken van iets. Getransplanteerde bètacellen kunnen langer overleven als ze in een membraan verpakt worden waar insuline wel uit kan maar afweercellen niet in.

Endocriene klieren

Klieren die hormonen maken en in het bloed brengen. Bijvoorbeeld de alvleesklier en de bijnieren.

Endocrinoloog

Een internist gespecialiseerd in het onderzoek en behandelen van aandoeningen van het endocriene stelsel. Zie endocriene klieren.

Enzymen

Moleculen die chemische processen in het lichaam beter en sneller laten verlopen. Ieder enzym heeft een eigen taak. Bijvoorbeeld zorgen voor de omzetting van zetmeel in glucose.

Etalagebenen

Een vaatziekte waarbij de slagaderen in de benen zijn vernauwd en het bloed er daardoor minder makkelijk doorheen kan. Als je diabetes hebt, loop je meer risico om deze ziekte te krijgen. Lees meer over hart- en bloedvaten.

F
Flash Glucose Monitoring (FGM)

Je kunt hiermee je bloedglucosewaarden controleren door langs de sensor op de achterzijde van je arm te ‘flashen’ ofwel te scannen. Dit kan met een speciale ontvanger of een app op je mobiel. De sensor meet je glucose in het onderhuidse weefselvocht. De sensor laat na het scannen de waarden in een grafiek en een trendpijl zien. Lees meer over FGM.

G
Galactose (melksuiker)

Ook wel melksuiker. Een soort suiker dat met glucose lactose vormt.

Gamma-GT-bepaling

Gamma GT is een enzym dat onder andere in de lever voorkomt. Door het bepalen van de hoogte van dit enzym kun je wat over de leverfunctie zeggen. Een verhoogde waarde toont namelijk leverproblemen aan.

Gebitsproblemen

Afwijkingen aan kaak of gebit. Gebitsproblemen komen meer voor bij mensen met diabetes, vooral een vorm van tandvleesontsteking die het bot aantast. Lees meer over mondverzorging.

Geglycosyleerd hemoglobine onderzoek

Ook wel HbA1c- of GHb-bepaling. Een onderzoek waarbij het gemiddelde glucosegehalte gemeten kan worden over de afgelopen weken. De waarde die hieruit komt heet je HbA1c, dit kan het beste onder de 53 mmol/mol liggen. Het zegt echter niets over de tijd dat iemand met diabetes met zijn/haar bloedglucosewaarden binnen de doelwaarden is gebleven. Lees meer over HbA1c.

Gestoorde glucosetolerantie

Het glucosegehalte van het bloed is verhoogd, maar niet zo erg als bij diabetes. Er bestaat wel een verhoogde kans op het krijgen van diabetes. Lees meer over prediabetes.

Gezondheidsverklaring

Ook wel Eigen Verklaring. Het is een lijst die je invult voor onder andere het CBR. Voor mensen met diabetes zijn er meer dingen waar je rekening mee moet houden omtrent een rijbewijs. Lees meer over aanvragen van het rijbewijs.

Gingivitis

Ontstoken tandvlees. Bij mensen met diabetes komt dit vaak voor omdat door de hoge bloedglucosewaarde je afweersysteem minder goed werkt. En bacterien goed groeien in een ‘zoete’ omgeving. Je kunt het voorkomen door je mond zo goed mogelijk schoon te houden. Zo krijgt plaque geen kans om je tandvlees te irriteren. Lees meer over mondverzorging.

Glipizide

Een medicijn dat de bloedglucosewaarde verlaagt. Kan gebruikt worden bij diabetes type 2.  Lees meer over tabletten.

GLP1-analoog (glucagonachtige peptide-1)

GLP1 zorgt ervoor dat je alvleesklier eerder en meer insuline afgeeft en dat je lichaamsgewicht mogelijk daalt. Lees meer over tabletten.

Glucagon

Eiwit geproduceerd in de alfa-cellen van de eilandjes van Langerhans in de pancreas. Het zorgt ervoor dat de lever glucose afgeeft. Glucagon heeft een bloedglucose verhogende werking. In geval van nood wordt het bij een hypo toegediend via een pen. Wordt ook  gebruikt in de bihormonale kunstmatige alvleesklier. Lees meer over glucagon.

Glucose

Glucose is voor de cellen van het menselijk lichaam een essentiële brandstof. Glucose is de naam voor verteerde koolhydraten. In het spijsverteringskanaal worden zij vanuit de dunnedarmwand in de bloedbaan opgenomen. Glucose in het bloed, wordt bloedglucose genoemd. De hoeveelheid bloedglucose wordt de bloedglucosewaarde (of bloedsuikerspiegel) genoemd. Bloedglucose wordt door alle cellen van het lichaam gebruikt als brandstof. Via de bloedbaan wordt glucose getransporteerd naar alle weefsels. De bloedglucosewaarde moet binnen bepaalde grenzen gehouden worden: globaal tussen 3.9 en 8 millimol/l.

Glucose (suiker)

Glucose is een belangrijke brandstof die je lichaam nodig heeft, zodat al je organen en spieren hun werk kunnen doen. Door insuline en glucagon wordt je bloedglucose geregeld.

Glucose Tolerantie Test (GTT)

Een bloedtest die gebruikt wordt om te kijken of een persoon een verhoogd risico heeft om (zwangerschaps)diabetes te krijgen. Eerst wordt er een nuchtere meting gedaan, dan worden er koolhydraten toegediend. 2 uur later wordt de bloedglucosewaarde opnieuw gemeten. Hierna worden koolhydraten opnieuw toegediend en wordt er weer gemeten. Lees meer over diagnose.

Glucose Variabiliteit (GV)

Glucose Variabiliteit (GV) is de mate waarin je glucosewaarden schommelen. Hoe meer je bloedglucose stijgt en daalt, hoe hoger de GV wordt. Idealiter heb je een lage GV binnen de gestelde grenswaarden.

Glucosesensor

Apparaatje dat zelfstandig de glucosewaarden meet. Je kunt met je mobiel(app) of ontvanger je glucosewaarden aflezen. Zie CGM en FGM. Lees meer over sensoren.

Glucosetolerantie

De mate waarin het lichaam de aangeboden glucose (suiker) in je bloed verwerkt. Lees neer over bloedsuikerwaarden.

Glucosurie

Wanneer het lichaam glucose onvoldoende kan opnemen komt de glucose in de nieren terecht. De hoeveelheid glucose dat door de nieren wordt uitgescheiden, heet glucosurie. Lees meer over nierschade.

Glycemische index

De snelheid van het omzetten van koolhydraten in glucose en opname in het bloed. Als je koolhydraten snel omzet, stijgt je bloedglucosewaarde dus ook snel. Mensen met diabetes hebben vaak baat bij koolhydraten met een lage glycemische index, die langzaam afbreken en hun glucose geleidelijk aan het bloed afgeven. Lees meer over koolhydraten.

Glycerol

Komt vrij bij de afbraak van vetten in de lever. Kan als brandstof dienen voor het lichaam. Er komen bij dit proces ook zure afbraakstoffen.

Glycogeen

Reservevoorraad glucose in de lever en de spieren. Met glycogeen wordt onder andere de hoeveelheid bloedglucose in het bloed geregeld. De reservevoorraad is er om je glucosegehalte op pijl te houden indien je niet genoeg glucose binnenkrijgt. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Groeihormoon

Hormoon dat wordt gemaakt in de hypofyse. Verhoogt de bloedglucosewaarde.

H
HbA1c

HbA1c is een afkorting voor het hemoglobine van het type A1c in het bloed. Hemoglobine is een onderdeel van de rode bloedcellen en vervoert het zuurstof in ons lichaam. Daarnaast hecht het zich aan de glucose in het bloed. Hoe meer glucose er is in het bloed, hoe hoger het HbA1c. Omdat de rode bloedcellen twee tot drie maanden leven, is het HbA1c een goede maat voor de gemiddelde bloedglucosewaarde van de afgelopen twee tot drie maanden. Hoe hoger het glucosegehalte de afgelopen periode is geweest, des te hoger het HbA1c.

HDL

Dit is het “goede” cholesterol. Er zit geen streefwaarde aan vast. HDL ruimt cholesterol op door het naar de lever te vervoeren, waar het wordt afgebroken. Lees meer over vetten.

Hemoglobine

Stof in de rode bloedcellen dat zuurstof bindt en vervoert naar de cellen, waar het uitwisselt voor koolstofdioxide.

HLA-gen

Onderdeel van het DNA. Bij 40% van de mensen met diabetes type 1 komt een vorm van het HLA-gen voor. Dit gen zorgt ervoor dat de afweercellen de insuline producerende cellen kunnen aanvallen. Lees meer over erfelijkheid.

Honeymoonfase

Het is een periode net na de diagnose van diabetes type 1. Er is dan een behandeling met insuline gestart en vervolgens maakt het lichaam voor een korte periode zelf genoeg insuline aan. Hierdoor is het toedienen van insuline tijdelijk niet nodig. Dit komt omdat de alvleesklier door het toedienen van insuline tijdelijk rust krijgt en daardoor even weer goed functioneert. Een honeymoonfase varieert van enkele weken tot zelfs jaren. Lees meer over diabetes type 1.

Huidplooitechniek

Een bepaalde techniek om een onderhuidse injectie toe te dienen. De injectienaald wordt onderaan de huidplooi geprikt, hierdoor wordt de insuline tussen de huid en spieren geïnjecteerd. Deze techniek hoeft tegenwoordig niet meer worden toegepast bij het injecteren van de insuline. Lees meer over insuline spuiten.

Hyperglycemie (hyper)

Ook wel hyper. Er is sprake van een te hoge bloedglucosewaarde, namelijk hoger dan 10 mmol/l. De signalen van een hyper zijn: veel plassen, erge dorst, droge tong en vermoeidheid. Dit heeft verschillende oorzaken, je kan bijvoorbeeld te veel hebben gegeten of te weinig insuline hebben gespoten. Lees meer over hypers.

Hyperinsulinisme

Het insulinegehalte in het bloed is te hoog. Kan optreden als het lichaam te veel insuline maakt of als er te veel insuline is gespoten. Teveel insuline leidt tot een daling van de bloedglucosewaarden wat weer kan leiden tot een hypo. Lees meer over hypers.

Hyperlipidemie

Verhoogd cholesterol en/of triglyceridengehalte in het bloed. Bloedvaten kunnen hierdoor verstopt raken. Komt soms voor bij diabetes. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Hypertensie

Hoge bloeddruk, we spreken hiervan als je bloeddruk boven de 140/90 mmHg ligt. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Hypoglycemia unawareness

Het minder goed of niet aanvoelen van hypo’s. Lees meer over hypo’s.

Hypoglycemie (hypo)

Ook wel hypo. Er is sprake van een te lage bloedglucosewaarde, namelijk lager dan 4 mmol/l. De signalen van een hypo kunnen verschillen, een aantal voorbeelden zijn: hongergevoel, trillen en duizeligheid. Dit heeft verschillende oorzaken, je kan bijvoorbeeld te weinig hebben gegeten of teveel insuline hebben gespoten. Neem snelwerkende suikers zoals druivensuiker. Lees meer over hypo’s.

I
Immunosuppressiva

Geneesmiddelen die afstotingsreacties tegengaan door het afweersysteem als het ware stil te leggen. Wordt gebruikt bij bijvoorbeeld transplantaties van organen.

Immuunsysteem (afweersysteem)

Het afweersysteem. Het beschermt het lichaam tegen virussen, bacteriën, parasieten en ruimt afvalstoffen of zieke lichaamscellen op.

Impotentie

Verlies van peniserectie en/of zaadlozing. Sommige mannen met langdurige diabetes worden impotent omdat de zenuwbanen beschadigd raken door de hoge bloedglucosewaarden. Lees meer over seksualiteit.

Injectie

Door middel van een naald of spuit vloeistof in het lichaam brengen. Insulinegebruikers spuiten de insuline door de naald in het onderhuidse vetweefsel. Lees meer over insuline spuiten.

Injectieplaatsen (prikplaatsen)

Plaatsen op je lichaam waar je een vloeistof kunt injecteren noemen we injectieplaatsen of prikplaatsen. Als je insuline gebruikt zijn er bepaalde plekken op je lichaam waar je het beste de insuline kunt injecteren. Dit zijn: bovenarmen, bovenbenen, buik, onderrug en billen. Het is goed om bij elke toediening van injectieplek te wisselen. Spuit in hetzelfde lichaamsdeel op hetzelfde tijdstip van de dag, maar verplaats je injectieplek wat naar links of rechts. Lees meer over insuline spuiten.

Insomnia (slapeloosheid)

Als je een langere periode moeite hebt met slapen. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals sociale en hormonale veranderingen, bijwerkingen door medicatie, pijn en andere lichamelijke ongemakken. Lees meer over slaapproblemen.

Instabiele diabetes (labiele diabetes)

Ook wel labiele diabetes of brittle diabetes. Diabetes waarbij het bloedglucosegehalte sterk schommelt van hoog naar laag en andersom. Hierdoor is het lastig te reguleren. Lees meer over diabetes.

Insuline

Een hormoon dat wordt gemaakt in de alvleesklier en ervoor zorgt dat glucose in de lichaamscellen kan worden opgenomen. Lees meer over insuline.

Insulineafhankelijke diabetes (diabetes type 1, IADM)

Insuline-afhankelijke diabetes mellitus (IADM) en jeugddiabetes, zijn oude termen voor diabetes type 1. Lees meer over diabetes.

Insulinepen

Wordt gebruikt om insuline te spuiten. Insulinepennen zijn verkrijgbaar in verschillende vormen en merken. Een pen is voorgevuld met insuline of bevat een verwisselbare insuline-ampul. Je kunt makkelijk instellen hoeveel insuline je nodig hebt en wilt injecteren. Lees meer over insuline spuiten

Insulinepomp

Een hulpmiddel dat insuline continu en automatisch via een slangetje met een naaldje onder de huid inspuit. Bij het eten van koolhydraten of een hoge bloedglucosewaarde kun je een bolus makkelijk toedienen met dit apparaat. Lees meer over insulinepompen.

Insuline-receptoren

Receptoren aan de buitenkant van een cel, waar insuline zich aan kan binden. Wanneer de insuline zich bindt aan deze receptor kan de cel glucose uit het bloed opnemen en omzetten in energie.

Insuline-resistentie (syndroom X)

Ook wel syndroom X. Het lichaam is ongevoelig voor insuline. Er zijn dan hoge doses insuline nodig om een daling van het bloedglucosegehalte te krijgen. Denk aan 200 of meer eenheden per dag. Komt voor bij mensen met diabetes type 2. Lees meer over insuline spuiten.

Insulinoma (insulinoom)

Ook wel insulinoom. Een tumor in de bètacellen van de Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Deze tumoren zijn normaal niet kwaadaardig. Ze veroorzaken een grote insulineproductie waardoor het bloedglucosegehalte te laag kan worden.

Intramusculaire injectie

Injectievloeistof door middel van een spuit en naald direct in een spier spuiten.

Intraveneuze injectie

Injectievloeistof door middel van een spuit en naald of infuus direct in een bloedvat spuiten.

Inwendige insulinepomp (inplanteerbare insulinepomp)

Deze wordt gebruikt door mensen die allergisch zijn voor insuline of bij wie insuline niet goed wordt opgenomen via onderhuidse toediening. Het apparaat wordt operatief in de buikholte ingebracht en moet elke zes weken in het ziekenhuis worden bijgevuld. Het werkt verder als een normale insulinepomp. Lees meer over insulinepompen.

J
Jeuk

Bij een te hoog glucosegehalte komt er glucose in de urine. Hierdoor neemt de kans op infecties aan de geslachtsorganen toe. Deze gaan samen met jeuk en bij vrouwen soms een verhoogde vaginale afscheiding. Ook jeuk aan de huid op andere lichaamsdelen kan ontstaan door hoge bloedsuikerwaarden. Ook de plakkers van de sensoren kunnen jeuk geven. Lees meer over huidproblemen.

K
Ketoacidose

Dit kan ontstaan als het insulinegehalte te laag is door ziekte of onvoldoende insulinetoediening. Het lichaam heeft hierdoor een tekort aan energie en breekt de vetvoorraad in de lever af om aan energie te komen. Hierdoor komen ketonen vrij in het bloed. Het bloed verzuurt door deze ketonen. Ketoacidose begint langzaam maar neemt in ernst toe. Je bent misselijk en gaat braken wat tot ernstig vochtverlies kan leiden. Maagpijn en een diepe, snelle ademhaling zijn verdere verschijnselen. Het kan bij lang aanhouden tot coma en zelfs sterven leiden. Ketoacidose wordt behandeld met vochttoediening en insuline. Lees meer over ketoacidose.

Ketonen (ketonlichamen)

Ketonen komen vrij bij de afbraak van vetten in de lever, ze verzuren het bloed. Zie Ketoacidose. Lees meer over ketoacidose.

Ketonurie

Aanwezigheid van ketonen in de urine. Komt voor bij mensen met slecht ingestelde diabetes. Een waarschuwingsteken voor diabetische ketoacidose. Lees meer over ketoacidose.

Ketose

De aanwezigheid van ketonlichamen in het bloed, noemen we ketose. Ketose kan leiden tot ketoacidose. Lees meer over ketoacidose.

KlantContactCentrum (Diabeteslijn)

Voorheen de diabeteslijn. De centrale klantenservice van DVN. Met al je vragen over diabetes en leven met diabetes kun je als DVN-lid hier terecht. Neem contact met ons op.

Koolhydraatarm dieet

Hierbij verminder je je koolhydraat inname naar 40 tot 70 gram per dag. Koolhydraatbeperkt en koolhydraatarm eten worden veel door elkaar heen gebruikt. Als je wilt starten met zo’n dieet overleg dit eerst met je diëtist of behandelaar. Je medicatie moet hierop worden afgestemd. Lees meer over koolhydraten.

Koolhydraatbeperkt dieet

Hierbij verminder je je koolhydraat inname naar 150 gram koolhydraten per dag. Koolhydraatbeperkt en koolhydraatarm eten worden veel door elkaar heen gebruikt. Als je wilt starten met zo’n dieet overleg dit eerst met je diëtist of behandelaar. Je medicatie moet hierop worden afgestemd. Lees meer over koolhydraten.

Koolhydraatkenner

Een app waarmee je het aantal koolhydraten dat je eet/drinkt kunt tellen.  Lees meer over koolhydraten.

Koolhydraten

Koolhydraten is de verzamelnaam voor suikers en zetmeel. Ze zijn er in soorten en maten. Koolhydraten zitten bijvoorbeeld in: melkproducten, zoals melk, karnemelk en yoghurt (melksuiker); fruit en sappen (vruchtensuiker); snoep, koek en gebak en drankjes (suiker); brood, aardappelen, rijst en deegwaren (zetmeel).

Koolhydraten (sacchariden)

Ook wel Sacchariden. Koolhydraten zijn voedingsstoffen, het is een verzamelnaam voor zetmeel, vezels en suikers. De gezondheidsraad adviseert aan om 40% – 70% van je calorieën uit koolhydraten te halen. Lees meer over koolhydraten.

Kunstmatige alvleesklier

Een medisch hulpmiddel voor mensen die insulineafhankelijk zijn. Op basis van continue bloedglucosemeting dient de kunstmatige alvleesklier automatisch insuline toe bij hoge bloedglucosewaarden. Het dient glucagon toe bij te lage waarden en bootst een gezonde alvleesklier dus na. Koolhydraten tellen en vooruitkijken op beweging zijn hierdoor niet meer nodig. De kunstmatige alvleesklier is nog in ontwikkeling. Lees meer over de kunstmatige alvleesklier.

L
Lactose (melksuiker)

Een suiker dat in melkproducten zit. Gevormd uit glucose en galactose en valt onder de koolhydraten. Lees meer over koolhydraten.

LADA

Latent Autoimmune Diabetes of the Adult. Het is een vorm van diabetes type 1 bij volwassenen. Het begint geleidelijk, de oorzaak is een stoornis in de afweer. De behandeling is dan ook met insuline. Er wordt vaak eerst een verkeerde diagnose gegeven, namelijk diabetes type 2. Lees meer over LADA.

Lancet

Een klein naaldje om bloed mee te prikken. Vervolgens laat je een druppel bloed op het meetstripje vallen, waardoor je zelf met de bloedglucosemeter je waarde kan meten. Lees meer over bloedglucosemeters.

Lasertherapie

Sterke lichtbundel waarmee beschadigd weefsel behandeld kan worden. Bijvoorbeeld bij een bloedvatbeschadiging in het oog. Lees meer over ogen.

LDL

Het “slechte” cholesterol, de gewenste waarde is 2,5 mmol/l of lager. Het zit bijvoorbeeld in roomboter. Lees meer over vetten.

Limited joint mobility

Stijve gewrichten, ofwel minder beweeglijkheid van de gewrichten. Meestal in de handen, voeten, heupen of schouders. Komt bij 30% van de mensen met diabetes voor, vooral bij diabetes type 1. Lees meer over gewrichten.

Lipide (vetten)

Ook wel vetten. Vet in het lichaam heeft een paar functies. De eerste functie is dat het wordt opgeslagen en omgezet in lichaamsvet. Dit beschermt het lichaam als geheel (tegen kou bijvoorbeeld) en organen in het lichaam. Als tweede functie is het een reserve-energiebron voor het lichaam dat alleen gebruikt wordt bij een gebrek aan glucose. Lees meer over vetten.

Lipoatrofie (insuline-atrofie)

Kleine huidintrekkingen die kunnen ontstaan wanneer je steeds op dezelfde plek insuline spuit. Dit komt omdat het vetweefsel op de plek verdwijnt. Lipoatrofie kan worden voorkomen door bij elke injectie of plaatsing van een infuusje van injectieplaats te wisselen. Lees meer over de huid.

Lipodystrofie (spuitplekken)

Door het spuiten van insuline kan de huid worden aangetast, dit noemen we lipodystrofie ofwel spuitplekken. Er zijn twee soorten lipodystrofie: lipoatrofie of lipohypertrofie. Lees meer over de huid.

Lipohypertrofie (insuline-hypertrofie)

Verdikkingen van de huid die ontstaan als je steeds op dezelfde plek insuline toedient. Dit komt omdat het vetweefsel zich ophoopt op de spuitplek. Lipohypertrofie kan worden voorkomen door bij elke injectie of plaatsing van een infuusje van injectieplaats te wisselen. Lees meer over de huid.

M
Macro-albuminurie

Albumine is een eiwit dat normaal zonder beschadiging door de nieren kan. Een gezond mens plast nauwelijks albumine uit. Bij 30> mg/mmol albumine in je urine wordt er gesproken van macro-albuminurie of een ernstig verhoogde albuminurie. Dit is een aanwijzing voor nierschade. Lees meer over nierschade.

Macro-angiopathie

Een afwijking van de grote bloedvaten door verhoogde concentraties glucose. Komt meer voor bij mensen met diabetes. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Manifeste diabetes

Duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van diabetes, denk bijvoorbeeld aan dorst en veel plassen. Lees meer over de diagnose.

Metformine

Dit middel in tabletvorm zorgt ervoor dat je lever minder glucose aanmaakt en het verhoogt de insulinegevoeligheid. Lees meer over tabletten.

Micro-albuminurie

Albumine is een eiwit dat normaal zonder beschadiging door de nieren kan. Een gezond mens plast nauwelijks albumine uit. Bij 3-30 mg/mmol albumine in je urine wordt er gesproken van micro-albuminurie of een matig verhoogde albuminurie. Dit is een aanwijzing voor nierschade. Lees meer over nierschade.

Micro-angiopathie

Een afwijking van de kleine bloedvaten door verhoogde concentraties glucose. Komt meer voor bij mensen met diabetes.

MIDD

Maternally Inherited Diabetes and Deafness. Dit is een zeldzame vorm van diabetes dat ontstaat door een verandering in het DNA. Zoals bij alle type diabetes, reageert de alvleesklier niet goed op een stijging van de bloedglucosespiegel en geeft het als gevolg te weinig insuline af. Je krijg naast diabetes ook gehoorverlies.

Mineralen

Bouwstoffen voor het lichaam die nodig zijn voor de groei en ontwikkeling, ze komen in ons eten en drinken voor. Hieronder verstaan we onder andere calcium, magnesium en natrium. Deze stoffen worden opgenomen in de darmen. Ze dragen bij aan een goede gezondheid. Lees meer over voeding.

Mmol/l

Millimol per liter is een scheikundige maat. De hoeveelheid glucose in het bloed wordt in deze eenheid uitgedrukt. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

MODY

Maturity Onset Diabetes of the Young. Een vorm van diabetes die meestal begint voor het 25e jaar, maar wordt soms pas later ontdekt. Hierbij werkt je alvleesklier niet goed door een erfelijke afwijking, er zijn verschillende soorten. Aan de hand van de soort, wordt de behandeling bepaald. Lees meer over MODY.

Monosacchariden

Enkelvoudige koolhydraten. Bijvoorbeeld fructose (fruit), glucose (suiker) en galactose (melk). Lees meer over koolhydraten.

N
NDF (Nederlandse Diabetes Federatie)

Nederlandse Diabetes Federatie. Deze organisatie is de koepel die mensen met diabetes, zorgverleners en onderzoekers verenigt. Het is een samenwerkingsverband van meerdere partijen waaronder DVN.

Nefroloog

Een arts die gespecialiseerd is in het onderzoek en de behandeling van nierziekten. Lees meer over nierschade.

Nefropathie

Diabetische nefropathie houdt in dat de nieren schade hebben door diabetes. Dit kan komen door langdurig verhoogde glucosewaarden. Lees meer over nierschade.

Neuroloog

Een arts die zich heeft gespecialiseerd in het onderzoek en de behandeling van ziekten van de hersenen, de zenuwen, het ruggenmerg en de spieren van de mens. Lees meer over zenuwschade.

Neuropathie

Complicatie aan de zenuwen. De uiteinden van de zenuwen in je lichaam raken beschadigd door de hogere bloedglucosewaarden bij diabetes. Lees meer over zenuwschade.

Nierdrempel

Hoogte van de bloedglucosewaarde, waarbij de nieren nog net geen glucose in de urine laten gaan. Lees meer over nierschade.

Normoglycemie (euglycemie)

Ook wel Euglycemie. Toestand waarbij het glucosegehalte van het bloed normaal is, dus tussen de 4 en 8 mmol/l. Dit is dan ook de streefwaarde. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Nuchtere bloedglucosebepaling (nuchtere bloedsuikerbepaling)

Een test voordat er die dag iets gegeten of gedronken is. Hiermee wordt ook vastgesteld of iemand diabetes heeft. Er wordt bloed afgenomen voor het ontbijt. Normaal is een nuchtere waarde lager dan 6,1 mmol/l. Lees meer over diagnose.

O
Obesitas (adipositas)

Ook wel adipositas. Een overmaat aan lichaamsvet. Dit zorgt voor een extra risico op complicaties bij mensen met diabetes. Aan de hand van de BMI kun je bepalen je een gezond gewicht hebt. Bereken je BMI.

Oedeem (Zwelling, verdikking)

Een zwelling ofwel verdikking van bepaalde lichaamsweefsels. Wordt veroorzaakt door een opeenhoping van vocht.

Onverzadigde vetten

Deze zitten vooral in noten, oliën, dieetmargarine, halvarine, vloeibaar vet, vette vis etc. Het is het “goede” soort vet, bespreek met een diëtist hoe veel je er van kunt of moet eten. Lees meer over vetten.

Orale bloedglucose (bloedsuiker) verlagende middelen

Medicatie die je via je mond inneemt om het bloedglucosegehalte te verlagen. Er zijn verschillende soorten: voor een grotere productie van insuline, voor de aanmaak van minder bloedglucose door de lever, je darmen beïnvloeden en je bloedglucose verlagen, en de insuline-gevoeligheid van de lichaamscellen verbeteren. Wordt alleen door mensen met diabetes type 2 en MODY gebruikt. Lees meer over tabletten.

P
Pancreatitis

Ontsteking van de alvleesklier. Het is erg pijnlijk. Het wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld overmatig alcoholgebruik, virusinfecties of galstenen.

Periodentitis

Ontsteking van het weefsel (tandvlees) rondom de tanden. Bij mensen met diabetes komt dit vaak voor omdat door hogere bloedglucosewaarden je afweersysteem minder goed werkt. Je kunt het voorkomen door je mond zo goed mogelijk schoon te houden. Lees meer over gebitsproblemen.

Podotherapeut

Specialist in voetverzorging en voetproblemen. Mensen met diabetes hebben vaker problemen aan hun voeten dan anderen. Lees meer over voetproblemen.

Polydipsie

Abnormaal grote dorst gedurende lange tijd en daardoor heel veel drinken. Een aanwijzing voor diabetes. Lees meer over de diagnose.

Polyfagie

Abnormaal grote eetlust gedurende een lange periode. Polyfagie waarbij je desondanks afvalt is een aanwijzing voor diabetes.  Lees meer over de diagnose.

Polyolen

Polyolen staan als koolhydraat op het etiket van voedingsmiddelen vermeld. Omdat ze niet door het lichaam worden opgenomen en onveranderd via de ontlasting het lichaam verlaten, zijn dit zogenaamde onverteerbare koolhydraten. Daarom tellen polyolen niet mee bij het rekenen met koolhydraten. Ze worden van het totaal aantal koolhydraten van het product afgetrokken. (Bron: Kenniscentrum Zoetstoffen)

Polyurie

Vaak en veel moeten plassen. Een aanwijzing dat je diabetes hebt. Lees meer over de diagnose.

Prediabetes (borderline diabetes)

Ook wel borderline diabetes, is een voorfase van diabetes type 2. In deze fase reageert je lichaam al minder goed op insuline. Als je op tijd ingrijpt, is het soms terug te draaien. Lees meer over prediabetes.

Proteïnurie

Eiwitverlies in de urine. Een kenmerk van nierschade door diabetes. Lees meer over nierschade.

R
R+ alfaliponzuur (antioxidant)

Een natuurlijke stof en een belangrijke helpstof voor veel enzymcomplexen in het lichaam. Het is een vetzuur met een unieke eigenschap. Het is bloedglucosewaarde verlagend. Komt voor in onder andere spinazie, broccoli en aardappelen.

Real-Time Continue Glucose Monitoring (RT-CGM)

Dit bestaat meestal uit een sensor, zender en ontvanger. De sensor meet continu je glucose in het onderhuidse weefselvocht. De zender stuurt deze metingen door naar de ontvanger. Je ziet daarop je actuele waarde, trendpijlen en een grafiek. Je kunt alarmen instellen. Lees meer over sensoren.

Receptoren

Eiwitten in het celmembraan, aan de buitenrand van een cel. Stoffen kunnen zich aan deze eiwitten binden, zoals insuline. Bepaalde medicijnen kunnen op receptoren inwerken.

Regulatie

Door de behandeling van diabetes je bloedglucosewaardes zo goed mogelijk binnen de aanbevolen waarden houden. Lees meer over bloedsuikerwaarden.

Retina (netvlies)

Het netvlies. De functie van het netvlies is om licht om te vormen naar elektrische signalen die naar de hersenen gaan, waardoor je kunt zien. Dit gebeurt door de lichtgevoelige cellen waaruit het netvlies bestaat. Ten eerste de kegeltjes, hiermee zie je details en kleur. Ten tweede de staafjes, hiermee zie je in het donker. Het netvlies is hevig doorbloed. Mensen die al lang diabetes hebben hebben meer kans op beschadiging in de kleine bloedvaatjes van het netvlies. Lees meer over oogproblemen.

Retinopathie

Diabetische retinopathie houdt in dat er schade is aan het netvlies bij een mens met diabetes. Hierbij zijn de bloedvaatjes in het netvlies beschadigd. Dit kan zich voordoen in twee vormen. Bij de eerste treedt er lekkage van vocht en vet uit de bloedvaten op (niet-proliferatieve diabetische retinopathie). Bij de tweede ontstaat er zuurstoftekort in het netvlies waardoor er nieuwe bloedvaten worden aangemaakt die ook gaan lekken (proliferatieve diabetische retinopathie. Lees meer over oogproblemen.

S
Schildklier (glandula thyroidea)

Een orgaan dat schildklierhormonen aanmaakt. Dit hormoon speelt, via het bloed, een grote rol bij de stofwisseling in je lichaam. Lees meer over schildklieraandoeningen.

Secundaire diabetes

Diabetes als gevolg van een andere ziekte of door het gebruik van bepaalde medicijnen of stoffen.

SGLT2-remmer (natrium-glucose-cotransporter 2 remmers)

Deze tabletten zorgen ervoor dat je meer glucose uitplast. Hierdoor dalen je bloedglucosewaarden. Lees meer over tabletten.

Slaapapneu (ademstilstand)

Bij slaapapneu stokt je ademhaling langer dan 10 seconden, meer dan 10 keer per uur. Lees meer over slaapproblemen.

Somogiy-effect

Dit zou ontstaan als je te veel insuline hebt gebruikt. Je krijgt dan ’s nachts eerst een hypo. Als je lichaam hier uit komt, schiet je door naar een hyper in de ochtend. Het is niet duidelijk of het Somogyi-effect echt bestaat. Lees meer over hypo en hyper.

Sorbitol

Een zoetstof. Wordt gebruikt in voedingsmiddelen. Het bestaat uit koolhydraten die zich niet als ‘normale’ koolhydraten gedragen. Ze worden niet of nauwelijks verteerd. Hierdoor tellen ze niet mee bij een koolhydraatarm of beperkt dieet. Lees meer over koolhydraten.

Subcutane injectie (onderhuidse injectie)

Een injectie in het onderhuids weefsel, zoals het geval bij het spuiten van insuline. Lees meer over insuline spuiten.

SugarKidsClub (SKC, SugarKids)

Club voor kinderen met diabetes tot 16 jaar. Onderdeel van DVN. Doel is kinderen op een speelse manier leren om te gaan met hun aandoening, lotgenoten ontmoeten en zich niet alleen te laten voelen. Lees meer over de SugarKidsClub.

Suiker (saccharide)

Suiker behoort tot de koolhydraten. Er zijn veel benamingen voor suiker, namelijk: moutsuiker, maltose, maplesiroop, invertsuiker, vruchtensuiker, melksuiker, rijststroop, glucose-fructosestroop, fructose, glucosestroop, kristalsuiker, sacharose, lactose, vruchtenconcentraat, druivensuiker, vruchtensap, rietsuiker, trehalose, honing, agavesiroop, dextrose, melasse, galactose, isoglucose. Lees meer over koolhydraten.

Sulfonyl-ureumderivaten (SU’s)

Medicijnen bij de behandeling van diabetes type 2 en MODY, die de alvleesklier stimuleren om meer insuline te maken. Lees meer over tabletten.

Synthetische insuline

Synthetische (humane) insuline wordt geproduceerd met behulp van Recombinant DNA-technologie. Hierbij wordt menselijk DNA ingebracht in een bacterie (E coli-gastcel). Als deze cellen zich vervolgens voortplanten en groeien, produceren ze een synthetische versie van menselijke insuline.

T
Teststrip

Stripje waarmee de bloedglucosewaarde of ketonen worden bepaald. Dit kan alleen met behulp van een bloedglucosemeter of ketonenmeter. Lees meer over bloedglucosemeters.

T-helper cellen

Dit zijn bezondere witte bloedcellen die het immuunsysteem helpen om virussen en bacteriën te bestrijden en zo infecties tegen te gaan.

Time in range

De tijd dat iemand met diabetes met zijn/haar bloedglucosewaarden binnen de doelwaarden is gebleven. Dit ligt ideaal tussen de 4,5 en 8 mmol/l.
Binnen de internationale wetenschap is de range bepaald op 4 tot 10 mmol/l.

Tolbutamide

Behoort tot de sulfonylureumderivaten. Dit zijn medicijnen die de alvleesklier stimuleren om meer insuline te maken. Alleen bij de behandeling van diabetes type 2 en MODY. Lees meer over tabletten.

Transvetten

Transvetzuren zijn een type onverzadigde vetzuren. In de praktijk spreken we niet over transvetzuren, maar over transvet. Onverzadigd vet is over het algemeen goed voor de gezondheid, maar transvet niet. Dat heeft te maken met de scheikundige structuur: de keten van een transvetzuur is inflexibeler, hierdoor kan het lichaam dit type vet moeilijker verwerken. Lees meer over vetten.

Triglyceride

Vetgehalte in het bloed. Een hoog triglyceridengehalte geeft meer risico op slagaderverkalking. Er is hier geen duidelijke streefwaarde voor, maar volgens de hartstichting is onder de 1,7 mmol/l wenselijk. Lees meer over hart- en bloedvaten.

U
Ulcus

Een open wond die niet of niet goed geneest. Mensen met diabetes krijgen makkelijker een ulcus na een kleine wond, met name aan de benen of voeten. Dit kan komen door vaatproblemen of neuropathie. Lees meer over voetproblemen.

Uremie

Een levensbedreigende ziekte waarbij te veel ureum ophoopt in het bloed. Wordt veroorzaakt door nierfalen. De kans hierop wordt groter als je diabetes hebt. Lees meer over nierschade.

Ureum

Een afvalstof van het lichaam die vrijkomt bij het verwerken van eiwitten. Ureum wordt door de nieren in je plas uitgescheiden. Een storing in dit proces kan voor uremie zorgen. Lees meer over nierschade.

Uroloog

Een arts die zich specialiseert in de behandeling en het onderzoeken van nieren, urinewegen en mannelijke geslachtsorganen.

V
Vasculopathie

Afwijkingen aan de grote en kleine bloedvaten. Mensen met diabetes hebben hier meer kans op. Lees meer over hart- en bloedvaten.

Vermoeidheid

Uitgeput zijn. Het is een van de eerste verschijnselen van diabetes en een aanwijzing dat je glucosespiegel sterk wisselt. De vermoeidheid ontstaat omdat de cellen onvoldoende glucose opnemen, waardoor de energiebalans verstoord raakt. Lees meer over de diagnose.

Verzadigde vetten

Deze zitten vooral in dierlijke producten. Het verhoogd het LDL-cholesterol van je bloed, dit verhoogt het risico op hart- en vaatziekten. Lees meer over vetten.

Vetzuren

Hier zijn vetten uit opgebouwd. Als vetzuren worden gebruikt als brandstof dan komen er ook ketonlichamen vrij. Dit zijn schadelijke afvalstoffen die het bloed verzuren. Dit kan overgaan in ketoacidose. Lees meer over vetten.

Vitamine B3 (nicotinamide, niacine, nicotinezuur)

Ook wel niacine, nicotinamide of nicotinezuur. Vitamine B3 bevordert de energieproductie van het lichaam door energie vrij te maken uit het voedsel dat je eet. Lees meer over voeding.

Vitamines

Stoffen die het lichaam nodig heeft om goed te kunnen functioneren, maar vaak niet zelf aanmaakt. Ze komen in kleine hoeveelheden in je voeding voor. Hebben een ondersteunende functie voor het lichaam. Lees meer over voeding.

Voeding

Wat je eet. Voor iedereen is gezond en evenwichtig eten belangrijk, maar bij diabetes vraagt dit extra aandacht. Gezond eten doe je door, met mate, alle nodige voedingsstoffen te eten. Dit zijn: eiwitten, vetten, vitamines, mineralen, vezels, vocht en koolhydraten. Voor mensen met diabetes zijn koolhydraten een aandachtspunt. Lees hier meer over op /leven-met-diabetes/voeding/koolhydraten.  Lees meer over voeding.

X
Xeno-transplantatie

Het transplanteren van een orgaan van een dier naar een mens of andersom.

Z
Zelfcontrole

Zelfcontrole bij diabetes houdt in dat je zelf je bloedglucosewaarden controleert. Lees meer over bloedglucosewaarden.

Ziekte van Addison

Wordt veroorzaakt door een ontsteking in de bijnieren. De bijnieren raken hierdoor beschadigd en maken minder hormonen aan, zoals cortisol en aldosteron. Je krijgt hierdoor bijvoorbeeld last van: gewichtsverlies, misselijkheid, buikpijn en vermoeidheid.

Ziekte van Graves (ziekte van Basedow)

Dit is een auto-immuunziekte waarbij de schildklier te snel werkt. De verschijnselen zijn oogklachten en/of huidaandoeningen aan scheenbenen. Lees meer over schildklieraandoeningen.

Ziekte van Hashimoto (struma lymphomatosa)

Dit is een auto-immuunziekte waarbij de schildklier te traagt werkt. Met klachten aan bijvoorbeeld hoofd, huid en haar of aan het maagdarmkanaal. Lees meer over schildklieraandoeningen.

Zwangerschapsdiabetes (diabetes gravidarum)

Ook wel Diabetes Gravidarum. Een vorm van diabetes die tijdens de zwangerschap optreedt maar na de bevalling weer verdwijnt. Dit ontstaat meestal tussen de 24e en 28e week. Wordt meestal behandeld met een dieet en meer beweging. Als dit niet werkt stap je over op insuline. Later in het leven heb je een grotere kans op diabetes type 2. Lees meer over zwangerschapsdiabetes.

Meisje op slaapkamer
Word nú lid

Voluit leven met diabetes. Dat is waar Diabetesvereniging Nederland voor staat. Samen zetten we ons in voor goede zorg en een beter leven voor alle mensen met diabetes.

Word nú lid