Paul Langerhans is een Duits patholoog die leeft van 1847 tot 1888. Langerhans ontdekt in 1869 in de alvleesklier cellen die insuline aanmaken.
Deze cellen liggen in groepjes bij elkaar en lijken daarom net eilandjes. De celgroepen worden ‘eilandjes van Langerhans’ genoemd. Er liggen meer dan 1 miljoen cellen verspreid in de alvleesklier. Ze produceren hormonen waarvan het belangrijkste hormoon (naar later blijkt) insuline is.
Zonder insuline kan het lichaam geen suikers verwerken en ontstaat diabetes. Maar dat wordt pas twintig jaar later ontdekt, door Joseph von Mehring en Oskar Minkowski. Zij merken dat honden waarvan ze de alvleesklier weggehaald hebben, diabetes krijgen.
De Universiteit van Straatsburg laat wetenschappers Oskar Winkowski en Josef van Mering een baanbrekend onderzoek uitvoeren.
Ze verwijderen in 1889 bij honden de alvleesklier. Het is Minkowski die de operatie uitvoert en die ontdekt dat de symptomen van de behandelde honden te wijten zijn aan diabetes.
Ze ontdekken dat de alvleesklier iets bevat dat de bloedsuikerspiegel onder controle houdt. Hun werk brengt andere artsen en wetenschappers ertoe om verder onderzoek te doen naar de relatie tussen de alvleesklier en diabetes. Een belangrijke stap naar de uiteindelijk ontdekking van insuline zo’n 30 jaar later.
Weliswaar is ontdekt dat diabetes een ziekte is die in relatie staat tot de werking van de alvleesklier, maar een behandeling voor diabetes is er nog niet. Mensen met diabetes worden op een streng dieet gezet dat eigenlijk neerkomt op bijna niets eten.
In 1910 komt Sir Edward Albert Sharpey-Schafer met de suggestie dat diabetes ontstaat door het ontbreken van een bepaald hormoon dat door de alvleesklier wordt geproduceerd. Hij noemt dit hormoon insulin. Insulin is een synoniem voor eiland en is bedoeld als verwijzing naar de eilandjes van Langerhans die het hormoon produceren.
Annie Reagan Tobin was moeder van zes kinderen en echtgenote van een van de grootste vakbondsleiders in het begin van 19e eeuw.
Annie Reagan Tobin was ook huisvrouw. Een lieve moeder voor haar kinderen. Een graag geziene vrouw in haar dorp. Een lieve hulp voor haar oude buurvrouw en haar ouders.
Én Annie Reagan Tobin had diabetes. Annie overlijdt in 1920 aan de complicaties van diabetes. Slechts 49 jaar oud. Omdat er nog geen insuline is.
In 1921 lukt het Frederick Banting en Charles Best om bij honden met diabetes door de toediening van insuline de bloedsuiker omlaag te krijgen.
Hun methode is vrij onorthodox. Ze binden van enkele honden de afvoergang van de alvleesklier af, zodat de cellen in de alvleesklier die de eiwitsplitsende enzymen produceren afsterven en alleen de eilandjes van Langerhans overblijven. Vanuit deze alvleesklieren met alleen eilandjes isoleren ze vervolgens de stof insuline. Na toediening aan honden waarvan de alvleesklier is verwijderd blijkt dat bij deze honden de bloedsuiker daalt.
Later dat jaar lukt het ze om insuline uit de alvleesklier van een koe te verkrijgen. Die insuline kan worden gebruikt als medicijn.
In januari 1922 is de 14-jarig Leonard Thompson -die op dat moment in het ziekenhuis ligt en nog maar 30 kg weegt- de eerste mens die een injectie met insuline krijgt. De insuline ziet er uit als een dikke stroperige substantie.
‘While Banting and Best waited outside the ward … Dr. Ed Jeffrey injected fifteen cc. of the mud-coloured extract into the buttocks of a fourteen-year old charity patient named Leonard Thompson.’
Leonard leeft daarna nog 13 jaar. Hij overlijdt uiteindelijk aan tuberculose.
De Toronto Daily publiceert voor het eerst over de ontdekking van insuline. Hoewel de bloedsuikers van Leonard Thompson na de eerste injectie wel een beetje dalen, is er niet veel verandering in zijn gezondheid.
Maar nadat het extract wordt verfijnd en dagelijks wordt toegediend maakt de jongen een opmerkelijke opleving door. De bloedsuikerspiegel van de jongen daalt tot normale niveaus en hij leeft nog 13 jaar met dagelijkse insuline-injecties, voordat hij sterft aan tuberculose.
Het is geen genezing, maar wel een levensreddende doorbraak in de behandeling van wat tot dan toe een onbehandelbare ziekte is geweest.
Insuline wordt in Nederland geïntroduceerd. In Amsterdam slaagt men erin om onder leiding van de Amsterdamse hoogleraar in de farmacologie Ernst Laqueur het eerste Europese insulinepreparaat te bereiden. Insuline krijgt vanaf 1923 ook gelijk een centrale plaats in de behandeling van diabetes mellitus.
Marie Anne de Bruin (DVN-educator van 1988 tot 2009): “Mijn vader, geboren in 1912, kreeg rond 1921 diabetes. Hij was in 1923 één van de eerste mensen die insuline kreeg. Mijn vader is zich later gaan inzetten voor de DVN en heeft de afdeling in Den Haag mede opgezet.”
Laqueur en Salomon van Zwanenberg van Zwanenberg’s Slachterijen en Fabrieken zorgen samen voor de oprichting van de eerste insulinefabriek in Nederland in 1923. Deze fabriek wordt opgezet in Oss.
Hijmans van den Bergh, Utrechtse hoogleraar in de inwendige geneeskunde, zegt in 1925: ‘Door de vreugde van de ontdekking verblind, zullen wij niet uit het oog verliezen, dat het insuline nog slechts een eerste schrede is op den weg eener oorzakelijke behandeling der suikerziekte’.
‘Eenige maanden geleden werd een 16-jarige jongen in uitgesproken coma naar de kliniek gebracht. Er was geen sprake van, dat hij nog op vragen kon antwoorden; hij reageerde zelfs niet meer op luid toespreken. De ademhaling was diep en een weinig versneld, de oogbollen hadden een verlaagde spanning, de adem rook sterk naar aceton. De urine bevatte veel suiker en gaf een sterke reactie met nitroprussied volgens Gerhardt.’
‘Terstond na binnenkomst werd hem insuline toegediend, tegelijk met een druppelclysma van glucose. Den volgenden dag was het coma reeds minder diep en nog 24 uur later zat de jongen overeind in zijn bed te spelen.’
Het was nauwelijks te geloven:
‘Degene, die zulk een wonder heeft aanschouwd, en uit eigen ondervinding weet wat vóór de ontdekking van het insuline het lot was van de lijders met diabetisch coma, kan de ontroering begrijpen van dien Amerikaanschen schrijver, die zijnen lezers toeriep: wendt u naar het Mekka van het Noordwesten en buigt de knieën voor de onderzoekers van Toronto!’
Himsworth heeft een -voor die tijd- opvallend moderne kijk op diabetes. Een van zijn conclusies is dat diabetes vooral te wijten is aan een verminderd vermogen van het weefsel om glucose te gebruiken.
De hoge bloedsuiker is volgens Himsworth simpelweg een gecontroleerde en compenserende oplossing van het lichaam zelf. Met als doel om het gebruik van glucose door de weefsels makkelijker te maken.
In het algemeen was tot die tijd de overtuiging dat diabetes altijd te wijten was aan een tekort aan insuline. Himsworth twijfelde daaraan. Hij was er zelf eigenlijk van overtuigd dat diabetes zowel kon ontstaan door een niet goede werking van insuline als van een tekort eraan. Hij verdeelt mensen met diabetes in insulinegevoelige en insuline-ongevoelige mensen.
Professor Edwin Gale: Himsworth toonde aan dat geïnjecteerde insuline een grotere hypoglykemische respons veroorzaakte bij personen die werden behandeld met een koolhydraatrijk dieet, waarmee hij aantoonde dat een dieet de insulinegevoeligheid zou kunnen beïnvloeden.
Precies 20 jaar na zijn ontdekking van de insulinetherapie komt Banting om in een vliegtuigcrash bij het Newfoundlandse kustdorp Musgrave Harbour.
De held voor velen krijgt daar een monument in een herdenkingspark dat nog steeds door veel mensen bezocht wordt. Uit de biografie van Charles Best:
‘De man die op de ochtend van 16 mei 1921 het laboratorium binnenstapte, zag er niet uit als een der onsterfelijken van de medische wetenschap. Dat doen er trouwens slechts weinigen op hun 29ste. Dr. Frederick Banting leek meer op een boer — krachtig gebouwd, met licht gebogen schouders, blauwgroene ogen, een grote neus en een vooruitstekende, vastberaden kin. Zijn aarzelende stem verried een aangeboren verlegenheid.
“Laten we beginnen, meneer Best,” zei hij. “Wij hebben echt niet veel tijd.” Dat was wel heel zacht uitgedrukt. Hij had de universiteit van Toronto in Canada verzocht acht weken lang een laboratorium te mogen gebruiken, en voorts gevraagd om tien honden en om de hulp van iemand die op de hoogte was van fysiologie en chemie. De geldswaarde van zijn bescheiden wensen was hooguit 100 dollar. En daarmede dacht hij een ziekte te kunnen overwinnen die de medici altijd voor raadsels had gesteld: de genadeloze moordenaar die men suikerziekte noemt.
“U leest toch Frans, hè?” vroeg Banting. Ik antwoordde bevestigend. “Laten wij dan naar de bibliotheek gaan,” zei hij, “en eens nakijken hoe die Fransman Hédon de alvleesklier uit een hond haalde.” Dat was het begin.
Wij kenden beiden de verschrikkingen van diabetes — 2000 jaar geleden door een Griekse arts beschreven als “een ziekte waarbij het vlees wegsmelt en wordt afgeheveld met de urine”. Op de een of andere manier staakten de lichamen van de slachtoffers de omzetting van suiker in energie. In plaats daarvan werden hun lichamen tot kannibalen, die de opgeslagen vetten en eiwitten opsoupeerden. En altijd die onlesbare dorst — vaak dronken de lijders aan deze kwaal vele liters water per dag, terwijl zij een gelijke hoeveelheid suikerhoudende urine kwijtraakten. Hun honger was niet te stillen. De enige behandeling bestond uit een streng dieet, bedoeld om het verstoorde chemische evenwicht te herstellen. Ernstig aangetaste zieken werden voor een grimmige keus gesteld: vandaag goed eten en morgen sterven of een paar honderd calorieën per dag en nog een tijdje doorsukkelen.
Banting had een van zijn klasgenootjes in Alliston, Ontario, een levendig 15-jarig meisje, in een deerniswaardig wezentje zien veranderen dat nog maar kort leefde. In West Pembroke, in de staat Maine, had ik hetzelfde zien gebeuren met mijn tante Anna. Van een kloeke, krachtige vrouw begin dertig teerde ze weg tot een schim van 72 pond en ging toen dood.
De wereld zou ons beiden weinig kans hebben gegeven in de strijd tegen die moordenaar. Ik was een 22-jarige kandidaat in de medicijnen en ik werkte aan de voltooiing van mijn studie in de fysiologie en biochemie. Banting had in feite in het geheel geen ervaring met wetenschappelijk onderzoek. Op aandrang van zijn familie was hij voor methodistisch predikant gaan studeren, maar daar hij een aarzelend spreker was, was hij op medicijnen overgeschakeld. Hij was een middelmatig student geweest.
Na tijdens de Eerste Wereldoorlog als chirurg in het Canadese leger te hebben gediend en het Military Cross voor dapperheid te hebben gekregen, begon hij in London, Ontario, een praktijk als orthopedisch chirurg. Hij wachtte op patiënten — maar er kwam geen mens. Op een keer bedroeg zijn maandinkomen vier dollar. Zijn verloofde zag niet veel in zo’n man, en zij gingen uit elkaar.
En nu zette deze man zijn schamele middelen geheel in voor zijn ingeving dat hij suikerziekte kon genezen. Hij gaf zijn kleine praktijk op, verkocht zijn praktijkmeubilair, boeken, instrumentarium, alles. Banting kon zich geen nieuwe mislukking permitteren.
Het was bekend dat de pancreas of alvleesklier — een bleekgeel, spijsverteringssappen producerend buikorgaantje met de vorm van een kikkervisje — op de een of andere manier een rol speelde bij deze ziekte. In 1889 had Oskar Minkowski in Duitsland de alvleesklier van een hond verwijderd, voornamelijk om te zien of het dier erbuiten kon. De volgende dag viel het hem op dat er vliegen afkwamen op de plekken waar de hond plasjes had gedaan. De urine was suikerhoudend geworden; de hond, die de vorige dag nog gezond en wel was, had nu diabetes.
Bevatten de pancreassappen dus een factor die normaal de suikerstofwisseling reguleert? Om dit denkbeeld te beproeven, bonden onderzoekers de buisjes af die deze sappen naar de ingewanden leiden. Als honden op deze wijze werden behandeld verschrompelde en degenereerde hun alvleesklier — maar zij kregen geen suikerziekte! De ineengeschrompelde organen, niet meer in staat spijsverteringssappen in de ingewanden te lozen, produceerden nog steeds de anti-diabetesfactor.
Maar als deze factor zich niet in de pancreassappen bevond, waar dan wel?
De aandacht verplaatste zich naar de duizenden mysterieuze kleine “eiland”-cellen die door de pancreas verspreid liggen en die omgeven zijn door fijne haarvaten. Scheidden deze cellen de een of andere onbekende stof af — mogelijk een hormoon — die de verbranding van suiker regelde? En stortten zij deze stof niet in de ingewanden uit, maar rechtstreeks in de bloedsomloop? Verscheidene onderzoekers hadden dit gesuggereerd en waren op jacht gegaan naar het ongrijpbare hormoon. Maar stuk voor stuk waren zij met een lege weitas thuisgekomen. Nu was de beurt aan ons.
“Misschien zit het zo, meneer Best,” zei Banting — het zou nog verscheidene dagen duren eer wij elkaar Fred en Charley gingen noemen — “dat als de onderzoekers een gezonde alvleesklier verwijderen en fijnmalen om die onbekende stof eruit te krijgen, de enzymen in het spijsverteringssap zich met de onbekende stof vermengen en deze vernietigen — precies zoals zij de eiwitten in de darmen afbreken. Misschien heeft daarom niemand die stof kunnen vinden.”
Daar wij wisten dat bij het afbinden van de afvoerbuisjes van de alvleesklier de cellen die spijsverteringssappen afscheiden sneller degenereren dan de eilandcellen, zouden wij bij onze proefhonden deze buisjes afbinden en afwachten wat er zou gebeuren. “Binnen zeven tot tien weken zal de alvleesklier degenereren en ophouden spijsverteringssappen te produceren — dan zal er niets meer zijn om de onbekende stof te vernietigen. Dan maakt u er een extract van, we geven dat aan een suikerzieke hond en kijken dan of het suikergehalte in zijn bloed en urine omlaag gaat.”
Ik verrichtte mijn chemische werk in ons piepkleine laboratorium. Twee trappen hoger, op een zolder met een dakraam, werden de honden geopereerd. In de loop van de zomer werd het op die zolder even dampig als in een Turks bad. Om een beetje koelte te krijgen droegen wij weinig of niets onder onze witte laboratoriumjassen. Daar we niet veel geld hadden, aten we in het lab. Gebakken eieren en worstjes vormden ons vaste menu.
In mei hadden wij de eerste pancreas-afvoerbuisjes afgebonden en begin juli namen we aan dat de alvleesklieren waren verschrompeld en dat we toegang konden krijgen tot de onbekende stof. Wij openden een van de dieren — en bevonden de pancreas blakend van gezondheid; geen spoor van atrofie of verschrompeling. Banting en ik hadden de buisjes verkeerd afgebonden.
Onze acht weken waren bijna om. Waarom zouden we maar niet meteen onze nederlaag toegeven? Maar Banting was een halsstarrig man. Tijdens de oorlog had hij door een granaatscherf een lelijke wond aan zijn rechterarm opgelopen. De artsen wilden amputeren, maar Banting weigerde en verzorgde de arm zo vakkundig dat die weer genas. En zo gingen wij dan nu ons ziekelijke project weer gezond maken.
Prof. John Macleod, het hoofd van de fysiologische afdeling die ons de faciliteiten voor ons werk had verschaft, was met vakantie in Europa. “Wat niet weet, wat niet deert,” zeiden we en we bleven.
Opnieuw begonnen we de honden te opereren en de afvoerbuisjes af te binden — ditmaal op de goede manier. Op 27 juli kregen we een prachtig verschrompelde, gedegenereerde alvleesklier. Hij moest de stof X bevatten — als er een stof X bestond.
In een gekoelde vijzel, gevuld met Ringer’s solutie, sneden we de pancreas in plakjes en bevroren het mengsel. We lieten het langzaam ontdooien, maalden het fijn en filtreerden het door papier. Een stervende suikerzieke hond lag te wachten, te zwak om zijn kop op te tillen. Fred spoot vijf kubieke centimeter van het filtraat in een ader van de hond; meteen ging het dier er iets beter uitzien. Maar op zulke momenten is men gauw tot zelfbedrog geneigd; er waren bloedproeven nodig.
Ik nam een paar druppels bloed uit de poot van de hond, en begon deze op bloedsuiker te onderzoeken. Banting stond over me heen gebogen. Als er veel suiker aanwezig was, zou de reagens in het reageerbuisje een dieprode kleur aannemen en bij weinig suiker een bleekroze tint. Elk uur onderzochten we een nieuw bloedmonster en de reagens werd bleker en bleker. Het bloedsuikergehalte daalde van 0,20 percent tot 0,12 percent. … en bewoog zich naar het normale niveau van 0,09 percent! Het was het opwindendste ogenblik in het leven van Banting en mij.
Dat leven werd nu een wazige nachtmerrie: werk, werk en nog eens werk. Wat we bereikt hadden schreeuwde eenvoudig om bevestiging. Honden moesten worden ingespoten, er moesten bloedmonsters worden genomen en urine opgevangen, uur na uur, dag en nacht door.
Maar steeds opnieuw aanschouwden we het wonder van glazig starende honden die de slaap des doods schenen in te gaan en die een paar uur later overeind kwamen, aten en kwispelden. Met één slag weer tot leven gewekt, leefde een der honden nog 12 dagen, een ander 22 dagen.
Onze lieveling was Marjorie — hond nummer 33. Zij was zwart met wit, vertoonde een vage gelijkenis met een Schotse herder en leerde op een werktafel te springen, haar poot uit te steken om ons een bloedmonster af te staan, en zich stil te houden om de injectie te ontvangen zonder welke zij ten dode was gedoemd. Zeventig dagen bleef zij zo in leven, gezond en wel. Toen raakte onze voorraad van het extract, isletine, op. (Pas later overreedde Macleod ons, de naam in “insuline” te veranderen.)
Het vergde bijna alle isletine die wij konden extraheren uit een gedegenereerde pancreas, om een dag lang een hond in leven te houden. Hoe zou men dan miljoenen suikerzieken in de hele wereld in leven kunnen houden?
Fred herinnerde zich te hebben gelezen dat de pancreas van een ongeboren dier hoofdzakelijk uit eilandcellen bestaat — daar er tijdens het verblijf in de moederschoot geen spijsverteringssap nodig is. Zou de alvleesklier van ongeboren kalveren mogelijk rijk zijn aan isletine? Daar hij zijn jeugd op een boerderij had doorgebracht, wist hij dat de boeren hun koeien liefst in drachtige toestand naar het abattoir brengen om zodoende tot een hoger gewicht te komen. Wij zwengelden het Fordje aan en reden naar een slachthuis. Terug in het laboratorium maalden wij de verkregen alvleesklieren fijn, trokken ze uit, zuiverden het extract en haalden een rijke oogst aan isletine binnen.
Wij konden onze honden nu net zo lang als wij wensten in leven houden. Ten slotte bleek ons natuurlijk dat bij toepassing van verbeterde extractiemethoden de pancreas van elk dier insuline opleverde. Er zou genoeg zijn om aan alle behoefte te voldoen.
Op 14 november waren wij zo ver dat wij iets van onze opwinding met de wereld konden delen. Voor een groep vakgenoten hielden Banting en ik onze eerste lezing, compleet met projectieplaatjes die bloedsuikertabellen in beeld brachten. Maar het ging om de vraag: zou insuline ook op mensen werken?
Aan de overkant van de straat lag in het Algemeen Ziekenhuis van Toronto de 14-jarige Leonard Thompson. Hij was al twee jaar suikerziek, woog nog maar 59 pond en had amper nog kracht genoeg om zijn hoofd van zijn kussen te tillen. Naar de gebruikelijke maatstaven had hij nog maar een paar weken te leven.
Wij hadden vastgesteld dat een door de mond ingenomen insuline-“cocktail” niet werkte. En dus stroopten Banting en ik onze mouwen op: ik spoot hem met ons extract in, en hij spoot mij in. Wij moesten er immers zeker van zijn dat het niet te giftig was. De volgende dag deed onze arm een beetje pijn — dat was alles.
En dus werd in januari 1922 het uitgeteerde armpje van de stervende jongen ingespoten. De bloedproeven begonnen — en alles verliep van a tot z precies zoals met onze honden. De bloed-suikerspiegel daalde op spectaculaire wijze. Leonard begon weer normaal te eten. Zijn ingevallen wangen werden wat gevulder en er kwam nieuw leven in zijn vermoeide spieren. Leonard zou blijven leven! (Hij leefde nog 13 jaar en stierf in 1935 aan longontsteking volgend op een motorongeluk.) Hij was de eerste van al die miljoenen mensen die insuline kregen.
Er begonnen eerbewijzen op ons neer te dalen. Voor het beste speurwerk dat dat jaar aan de universiteit was verricht, werden wij beloond met de Reeve-prijs — een welkome 50 dollar. Een dankbaar parlement schonk Banting een lijfrente van 7500 dollar. Vervolgens werd er een groot wetenschappelijk instituut naar hem genoemd, en later een naar mij. Toen Banting in 1923 de Nobelprijs won, deelde hij het geld met mij.
Wij bleven beiden aan de universiteit werken en concentreerden ons in de loop der jaren op onze eigen onderzoekingen. Maar de opwinding van die oude tijd ontbrak. Op een winterse februaridag in 1941 liepen we samen over het terrein van de universiteit. “Charley,” zei Banting, “laten we weer samen aan de slag gaan. Jij neemt het scheikundige deel voor je rekening, en ik. …”
Het mocht niet zo zijn. Drie dagen daarna was Banting — inmiddels majoor Sir Frederick Banting, belast met de problemen van de luchtvaartgeneeskunde — in een tweemotorige bommenwerper op weg naar Engeland. Het toestel kwam in een sneeuwstorm terecht en stortte bij Musgrave Harbour in Newfoundland neer, waarbij Banting de dood vond. Van alle lofprijzingen was de meest ontroerende misschien wel deze, vijf jaar later in Londen uitgesproken op een bijeenkomst van de vereniging van suikerzieken:
“Zonder Banting had deze vergadering slechts een bijeenkomst kunnen zijn van geesten die hun droevig lot bejammerden.”’
In de Tweede Wereldoorlog zorgen ondergrondse organisaties, met gevaar voor eigen leven, dat insuline bij mensen met diabetes terechtkomt. Deze moeilijke oorlogsjaren leggen een voedingsbodem voor de behoefte aan een vereniging voor mensen met diabetes.
Al voor de Tweede Wereldoorlog gaan er in Friesland, de Achterhoek en de omgeving van Den Haag stemmen op voor een belangenvereniging voor mensen met diabetes. De inval van de Duitsers in 1940 belette deze plannen.
In de oorlog is voedselschaarste voor iedereen een probleem maar mensen met diabetes hebben het nog moeilijker. Het diabetesdieet dat in die tijd wordt gevolgd is koolhydraatvrij met extra eiwitten en vetten. Juist die voedingsmiddelen (vlees, kaas, eieren, roomboter) zijn schaars in de oorlogsjaren.
Engelse vliegtuigen droppen in de hongerwinter van 1944 medicijnen, waaronder insuline. Terwijl het noorden van Nederland van 1944 tot 1945 nog midden in de hongerwinter zit, en het zuiden al bevrijd is, loopt via de Biesbosch een smokkelaarsroute: met kano’s wordt insuline aangevoerd naar de mensen in het noorden van Nederland die het nodig hebben.
De problemen in de oorlog leiden ertoe dat mensen met diabetes de behoefte krijgen elkaar bij te staan en met elkaar de moeilijkheden het hoofd te bieden. En dus een vereniging te vormen.
Na de moeilijke oorlogsjaren, ziet op 25 augustus 1945 de Nederlandsche Vereeniging tot Behartiging van de Belangen van Suikerzieken (NVS) het licht.
Eén van de eerste zorgen: voldoende insuline en injectiemateriaal. De NVS verstrekt ook extra voedseldistributiebonnen, zodat mensen met diabetes zich aan hun dieet kunnen houden.
De vereniging zorgt daarnaast voor levering van blikgroenten (zoals spinazie), kaas, zoetstof en amandelen en maakt zelf suikervrije appelmoes, wat volgens de warenwet niet in de winkel verkocht mag worden. Leden zijn er dolblij mee.
In deze naoorlogse jaren, spuiten mensen met diabetes kortwerkende insuline en volgen een strak dieet. De weegschaal staat op tafel om aardappelen, groenten en brood tot op de gram nauwkeurig te wegen. De ‘suikerzieke’ moet rustig en regelmatig leven, en zich vooral niet inspannen. Ze moeten leven naar de ge- en verboden van artsen.
De kosten zijn voor eigen rekening en niemand bekommert zich over de vraag hoe die opgebracht kunnen worden. Het is duur om diabetes te hebben. Zorgen dat leven met diabetes betaalbaarder wordt, is daarom meteen een belangrijk speerpunt van de vereniging.
Er komen, wat NVS noemt ‘kwakzalvers’ om de hoek kijken die inspelen op de ontwikkelingen. Hulpmiddelen zoals bepaalde kruiden zouden suikerziekte verhelpen. NVS trekt hier jarenlang sterk tegen ten strijde.
Andere speerpunten: betrouwbare informatie en voorlichting geven over onder meer voeding, onderzoek naar diabetes bevorderen, vakantieweken voor kinderen en een kindertehuis realiseren en op andere manieren hulp bieden aan mensen met diabetes.
Organon wordt in 1923 opgericht. Zij zijn begin jaren twintig -net na de ontdekking van insulinetherapie door Banting en Best- de eerste in Europa die insuline produceren.
Organon plaatst deze advertentie als hart onder de riem voor artsen en apothekers die na de Tweede Wereldoorlog maar met moeite aan insuline kunnen komen. Bron: Nationaal Farmaceutisch Museum.
Later wordt Organon vooral bekend door onder andere de anticonceptiepil en zwangerschapstesten.
Voor 1948 moet men dit levensreddende medicijn zelf betalen. In 1948 zorgt DVN voor de vergoeding van insuline vanuit het ziekenfondspakket.
Mensen met diabetes gaan niet meer dood door gebrek aan geld voor insuline. Ook regelen we belastingaftrek op dieetkosten. Diabetes wordt zo betaalbaarder, iets waar vóór de oprichting van de NVS niemand zich om bekommerde.
In 1963 wordt de voorloper van de insulinepomp geïntroduceerd. Hij is zo groot als een magnetron en wordt door de gebruiker in een rugzak meegedragen.
De bloedsuikerspiegel verbetert enorm door de pomp, maar door de toediening via de ader is het risico op infecties hoog. De pomp wordt dan ook niet geproduceerd voor dagelijks en veelvuldig gebruik. Het is echter wel de eerste aanzet tot de insulinepompen die we vandaag gebruiken.
Bayer introduceert een teststrip die meting van glucose in urine mogelijk maakt. De Dextrostix zoals deze teststrip heet wordt ook vandaag de dag nog gezien als een van de grote revoluties in de diagnostiek van diabetes.
Bayer presenteert de eerste draagbare bloedglucosemeter. Het ding weegt bijna een kilo en heeft veel bloed nodig om de waarde te kunnen bepalen. Het werkt in combinatie met de dextrostix teststrip.
Het apparaat kost zo’n 650 dollar en is door dat enorme bedrag alleen bereikbaar voor artsen en ziekenhuizen.
Richard Bernstein is de eerste consument die het apparaat aanschaft om zijn glucosewaardes gedurende de dag te testen zodat hij zijn insulinebehoefte en voedingspatroon beter op de behoeftes van zijn lichaam kan afstemmen.
Tot 1978 wordt insuline nog geïsoleerd uit de alvleesklier van varkens, runderen, paarden en schapen. Het is een moeilijk en langdurig proces.
Het City of Hope Medical Center in Californië vraagt een commercieel bedrijf (Genentech) om een andere methode te ontwikkelen. Herbert Boyer van Genentech plant in 1978 het menselijk gen dat verantwoordelijk is voor insuline in een plasmide van E. coli.
Het levert een onuitputtelijk bron van insuline op. Eli Lilly brengt dit humuline in 1982 op de markt. Het verandert de hele gezondheidszorg van mensen met diabetes.
Op de foto Robert Sherwin, C.N.H. Long, William Tamborlane en Myron Genel, MD in 1979 met enkele van de kinderen die deelnamen aan de baanbrekende ontwikkeling van de eerste insulinepomp.
In 1979 voerden de vier onderzoekers op Yale University een experiment uit om de beste manier te vinden om insuline toe te dienen aan kinderen met diabetes. Ze ontdekten dat het continu geven van kleine hoeveelheden beter werkte dan het geven van één grote dosis, omdat dit meer leek op de manier waarop de alvleesklier insuline aanmaakt en afgeeft.
In het begin van de jaren 80 haal je je naalden en injectiespuiten bij de apotheek óf bij DVN. En dat laatste was veel prettiger voor de portemonnee.
Irene van Berkel (vrijwilliger DVN) vertelt: ‘Toen we hoorden dat je ook bij DVN naaldjes en spuitjes kon krijgen, én dat via die weg het ziekenfonds de materialen vergoedde, werd ik natuurlijk meteen lid. Je kon op vaste momenten je dozen spuiten en naalden ophalen bij een lokale post van één of twee DVN vrijwilligers. Daar waren ook altijd mensen met diabetes met elkaar aan het kletsen en ervaringen aan het uitwisselen. Toen moest ik daar nog helemaal niks van weten.’
‘Later kwamen de insulinepennen en waren die uitdeelposten niet meer nodig. Gelukkig gingen die posten toen over in de Diabetes Informatie Posten waar ik zelf als vrijwilliger actief in ben geworden. Inmiddels had ik er namelijk wel behoefte aan gekregen om andere mensen met diabetes te ontmoeten. Dit lotgenotencontact zorgde voor interessante gesprekken en zelfs vriendschappen.’
Met de CPI 9100 kan de drager een eigen basaal programmeren. Het systeem is nog niet ideaal, want het heeft geen geheugen. Maar het begin van de huidige CGM is bereikt.
CPI staat voor subcutane pump for insulin. De eerste gebruikers stellen praktische vragen als ‘zit het in de weg, hoe neem ik een bad, kan ik ermee slapen, hoe voelt het aan?’.
De pomp geeft met tussenpozen insuline af met behulp van een microcomputergestuurd, schroefbediend aandrijfsysteem. Bijgeleverd is een injectiespuit en een infuuslijn van 50 cm met een rechte 27 gauge naald. De pomp is 15 x 8 x 4 cm en weegt ongeveer 400 gram. Een zachte riem wordt meegeleverd, maar hij past ook op een gewone leren riem.
Een arts test het systeem voordat het meegaat met de eerste patient in zijn ziekenhuis. Hij houdt een dagboek bij en komt tot de volgende conclusie:
Als ik morgen een insuline-onafhankelijke diabeet zou worden, zou ik dan:
De eerste insulinepen ziet het daglicht. Deze pen is veel makkelijker in gebruik dan de grote voornamelijk glazen spuiten waarmee insuline tot die tijd toegediend wordt.
De insulinepen zorgt er ook voor dat mensen met diabetes een discrete en nauwkeuriger manier hebben om zelf de juiste dosis insuline toe te dienen wanneer dit nodig is.
De voordelen van pennen ten opzichte van injectiespuiten zijn naast de grotere nauwkeurigheid en het gebruiksgemak -niet onbelangrijk- een grotere tevredenheid van de gebruiker, een hogere kwaliteit van leven en gestegen therapietrouw (er wordt minder ‘gespijbeld’).
In een analyse in 2010 komt naar voren dat de gestegen therapietrouw door het gebruik van een insulinepen, de kosten van diabeteszorg behoorlijk verlaagt in vergelijking met het gebruik van een injectieflacon en een injectiespuit.
Toch tempert het rapport het enthousiasme. Zelfs met de meest geavanceerde insulinetoedieningsapparaten is de time in range controle voor de meeste gebruikers nog steeds niet normaal. De ontwikkeling van meer fysiologische insulinetoedieningswegen, het gebruik van een kunstmatige pancreas, of pancreas/bèta-celtransplantatie blijven daarom belangrijke lopende onderzoeksgebieden, geeft het rapport aan.
Er zijn inmiddels steeds meer soorten insuline beschikbaar. Kortwerkende, middellangwerkende insuline, en ook verschillende soorten langwerkende insuline zijn beschikbaar. De langwerkende insuline werkt heel geleidelijk voor 1 tot meerdere dagen.
Robin Koops start in 2004 met twee vrienden, Joost Bonhof (dvk) en Rob Koebrugge (programmeur), in zijn schuurtje aan de ontwikkeling van een closed loop systeem met insuline en glucagon. Doel is het maken van een draagbare kunstmatige alvleesklier. En dat moet binnen tien jaar vindt Robin.
Het eerste prototype bestaat uit twee gekoppelde laptops. In 2007 is er een volgend model ongeveer zo groot als een printer. In 2009 volgt een apparaat dat ongeveer zo groot is als een tablet.
Robin en zijn vrienden werken parttime aan het apparaat. Pas in 2012 zijn ze financieel in staat om er fulltime aan te kunnen werken. Het kost ze in de beginjaren behoorlijk wat moeite om (academische) ziekenhuizen enthousiast te krijgen. Er wordt soms wat sceptisch tegen ‘het schuurtje van Koops’ aangekeken. Maar dat verandert als de werking van het apparaat wordt aangetoond in de jaren na 2009.
Robin test het apparaat gedurende alle jaren van ontwikkeling op zichzelf. In 2016 krijgt hij de benodigde ISO licentie waarmee hij een grote stap zit in de productie van de kunstmatige alvleesklier. In 2021 wordt een enorme stap gezet, maar daarover later meer.
In Nederland zijn de eerste glucose monitoring systemen beschikbaar. Ze bestaan uit een sensor, een zender en een ontvanger. In eerste instantie worden ze door veel mensen aangezien voor nieuwe gadgets, maar al snel blijken de gezondheidsvoordelen van de systemen.
Gebruikers zien niet alleen de glucosewaarde van dat moment, maar zien ook een trendgrafiek over een langere periode. Ook geeft het systeem alarmen af op het moment dat een hypo dreigt. Een enorme stap vooruit in de behandeling van diabetes.
De sensor meet de glucose in het onderhuidse weefselvocht en stuurt de bloedglucosewaarden naar de ontvanger. Bij de eerste systemen kunnen de sensoren maximaal 3 a 7 dagen blijven zitten en moeten ze regelmatig gekalibreerd (geijkt) worden met de bekende vingerprikken.
Eén systeem is een real-time CGM in combinatie met een insulinepomp: de Paradigm RT-CGM. Er zijn ook 2 RT-CGM’s zonder pomp op de markt: de Freestyle Navigator en Guardian RT-CGM.
In de jaren na de introductie begint de strijd om vergoedingen van de nieuwe technologie. De systemen worden slechts deels vergoed, enkel en alleen als je binnen bepaalde criteria valt, en soms dan nog niet.
Criteria en regels zorgen ervoor dat veel mensen met diabetes niet kunnen beschikken over de bij hen best passende technologie. Dit zorgt er dan weer voor dat men niet voluit kan leven en op korte en lange termijn meer gezondheidsschade oploopt. DVN strijdt onverminderd samen met andere partijen zoals sensorvergoeding.nl voor bredere vergoedingen voor diabetestechnologie.
Dat mensen met type 1 diabetes vaak nog insulineproducerende cellen hebben is een grote baanbrekende ontdekking die de denkwijze over diabetes type 1 op een ander spoor zet.
Onderzoeker prof. dr. Bart Roep doet de ontdekking die de diabeteswereld op zijn kop zet. ‘We dachten altijd dat mensen met diabetes type 1 helemaal geen cellen meer hebben die insuline aanmaken. Nu blijkt dat veel mensen die cellen nog wel hebben, alleen zijn ze niet actief. Dat geeft hoop op behandeling en genezing.’
Twee grote zorgverzekeraars wijzen de biosimilar insuline Abasaglar aan als voorkeursgeneesmiddel voor diabetespatiënten die starten met het langwerkende insuline glargine.
Onderzoekers ontwikkelen een slimme insuline, die pas gaat werken wanneer de bloedglucosewaarde stijgt. Een stijgende bloedglucosewaarde betekent meer glucose in het bloed. Als de bloedglucosewaarde stijgt, verdringt de glucose de insuline-glucosaminedeeltjes van de wand van de rode bloedcel. De combinatie van insuline en glucosamine komt vrij. Dan kan insuline gaan zorgen voor verlaging van de bloedglucosewaarde.
De zelfdenkende insuline is voorlopig nog niet op de markt. De insulline wordt eerst getest op muizen. De volgende stap is verder onderzoeken en uittesten bij mensen.
Wetenschappers Bart Roep en Arnaud Zaldumbide trekken in 2017 de conclusie dat type 1 diabetes geen fout van het immuunsysteem is. Type 1 ontstaat door een fout van de bètacellen.
De eerste continue glucosesensor die onderhuids gedurende 90 dagen continu de glucosewaarde meet wordt bij drie mensen ingebracht. Na een proefperiode van een jaar waarin 90 mensen meedoen blijkt de sensor goed te werken en weinig ongemak op te leveren.
Twee grote zorgverzekeraars wijzen ook voor bestaande gebruikers de biosimilar insuline glargine Abasaglar aan als voorkeursgeneesmiddel.
In 2016 is de biosimilar insuline Abasaglar al aangewezen als voorkeursgeneesmiddel voor diabetespatiënten die ermee moeten starten.
Per 1 januari 2021 hebben verschillende zorgverzekeraars een zogenaamd preferentiebeleid op kortwerkende insulines. Dat betekent dat als je bij een bepaalde verzekeraar verzekerd bent, je mogelijk een ander merk insuline krijgt (een biosimilar), maar wel met dezelfde werkzame stof.
Het preferentiebeleid houdt in dat een zorgverzekeraar binnen een groep van gelijke medicijnen (middelen met dezelfde werkzame stof en dezelfde dosering) een voorkeursmiddel mag aanwijzen. Meestal gaat het om het goedkoopste medicijn in die groep. De Zorgverzekeringswet geeft de zorgverzekeraars expliciet deze bevoegdheid.
Aan het preferentiebeleid zitten zowel voor- als nadelen. Door de zorgverzekeraars en de overheid worden met name de voordelen belicht en door de apotheekhoudenden voornamelijk de nadelen. Een voordeel is de kostenbesparing op de farmaceutische zorg. Door het individuele preferentiebeleid daalden de prijzen van de belangrijkste generieke geneesmiddelen met gemiddeld 85% en liggen nu ver onder het Europese niveau. In de Voorjaarsnota 2009 raamde het ministerie van VWS de jaarlijkse besparing als gevolg van het preferentiebeleid op € 400 miljoen. (Bron wikipedia)
Een nadeel zijn de toegenomen administratieve en logistieke werkzaamheden in de apotheek. Het is tevens moeilijk voor apotheekhoudenden om voor alle geneesmiddelen de verpakkingen van alle preferente fabrikanten op voorraad te hebben. Dit klemt te meer omdat gemiddeld 5% van de preferente geneesmiddelen niet leverbaar blijkt.[10] Door de steeds wisselende prijzen is dan het ene middel preferent en dan weer het andere. Dan is het ene medicijn het goedkoopst, even later weer een ander. Voor patiënten leidt dit steeds meer tot verwarring en zelfs tot fouten bij inname, omdat zij soms al jaren aan het uiterlijk van hun ‘oude’ medicijnen waren gewend. De wachttijden bij de apotheek nemen toe, omdat de medewerkers extra uitleg moeten geven. Ook kan de apotheek onmogelijk alle middelen die voor bepaalde aandoeningen ‘preferent’ zijn op voorraad houden. Met als gevolg dat men langer moet wachten of meer moet betalen voor alternatieven. Verder vergoeden de zorgverzekeraars soms niet alle sterktes meer van een geneesmiddel, en moet de patiënt b.v. 2 tabletten van een geneesmiddel innemen, in plaats van 1 om aan dezelfde dosis te komen (b.v. glimepiride 6 mg wordt niet vergoed en dan moet de patiënt maar 2x 3 mg slikken van zijn zorgverzekeraar). Ook worden niet alle toedienvormen soms meer vergoed, dan moet de patiënt b.v. een inhalatiecapsule inhaleren in plaats van dat hij een dosisaerosol kan gebruiken van zo’n geneesmiddel. (Bron wikipedia)
Zorginstituut Nederland en organisatie voor gezondheidsonderzoek ZonMw maakt bekend dat er bijna 10 miljoen euro beschikbaar komt voor een groot klinisch onderzoek naar de effectiviteit van de kunstmatige alvleesklier van Robin Koops.
Het was een maand vol activiteiten zoals het webinar met Robin Koops met bijna 1000 kijkers, een webinar over de ontwikkelingen van insuline met Heleen Knottnerus en Fred Storms. Een pubquiz, deze 100 jaar tijdlijn, de film over de productie van insuline etc. etc.
Maar ook het half uurtje door je buurtje van Bas van de Goor Foundation, diverse activiteiten van het Diabetesfonds, DON, JDRF en alle andere actieve partijen binnen diabetes in Nederland.
Voluit leven met diabetes. Dat is waar Diabetesvereniging Nederland voor staat. Samen zetten we ons in voor goede zorg en een beter leven voor alle mensen met diabetes.